Ze wilde nadenken. Wekenlang was ze van hot naar her gerend en vooral de laatste dagen had ze het gevoel gehad dat ze tot de rand toe vol zat. Met gedachten, zorgen, angsten, problemen, moeilijkheden. Ongelukkig. Doodongelukkig.
Als ze er nuchter over nadacht – maar als je zo vol zit kún je bijna niet nuchter nadenken – wist ze best hoe dat kwam. Nieuwe baan waar ze heel onzeker over was, zieke moeder, kind dat het op school niet redde en gepest werd. En dan hebben we het nog maar niet eens over de enorme ruzies die daaraan vooraf gingen. Verhuizen en alles wat daarbij komt kijken en als gevolg daarvan een totaal nieuwe, andere omgeving, die er héél anders uitziet en aanvoelt dan je vele jaren gewend was.
Geen wonder dat er geen seconde ruimte voor rust of ontspanning was, kón zijn. Nadat ze de laatste verhuisdoos in de hal van haar nieuwe woonplekje had neergezet en even tijd had genomen voor een kopje koffie, keek ze het raam uit, zag ze dat het regende en wist ze ineens één ding heel erg zeker: ze wilde rust, ze wilde ruimte. Dan moet je niet blijven zitten op een plek waarvan elke vierkante centimeter je herinnert aan al die drukte, zorgen, spanning en verdriet, en die haar het gevoel had gegeven dat er helemaal niks anders meer op de wereld bestond. En dus was verhuizen voor haar het meest logische wat er bestond.
Ze trok haar jas aan, pakte haar fiets uit de berging en ging er vandoor: naar het dichtstbijzijnde natuurgebied, vier kilometer bij haar ‘nieuwe’ huisje vandaan. Weilanden, onafzienbaar uitzicht, wind en regen over haar gezicht, een natte bank. Ze hoefde er geen seconde over na te denken, zette haar fiets tegen het bankje, dacht er niet eens aan dat het nat was, ging zitten, keek om zich heen. Er daalde een wonderlijke rust over haar heen. Het was goed, daar, op die bank. Geen zorgen, geen haast, geen ruzies, geen werk, niks moeten. De regen stroomde over haar gezicht, maar ze voelde het niet eens.
Ze zag. In de verte: tientallen koeien onder vier dikke bomen schuilend tegen de regen. Dichterbij: een prachtig paard met een veulentje, dat bijna onder z’n moeder was weggekropen. Nog dichterbij: twee konijntjes die door elkaar in beslag genomen werden en die niet eens in de gaten hadden dat het zo regende, Nóg dichterbij, vlak voor haar voeten: een worm die zich vooruit slingerde naar voor hem of haar onbekende verten. Een spoor van mieren en miertjes, met z’n allen op de heen- én terugweg naar en van een onzichtbaar doel.
Dat alles was op dit moment haar hele wereld, en die was totaal anders dan die waar ze nu zo lang ingezeten had. En bijna van de ene minuut op de andere voelde ze zich een totaal ander en nu gelukkig mens.
Ze had niet eens in de gaten dat de regen al een hele poos opgehouden was. Alles om haar heen was in volkomen tegenstelling tot alles wat haar nog maar zo kort geleden zoveel spanning had gegeven, in beslag had genomen, verdriet had gedaan. Wat ze vanaf dat bankje zag, was zorgeloos, was schepping, was rust, was leven, echt leven. En ze voelde en wist dat dit haar echte bestemming was en dat die andere haar opgedrongen was.
Ze keek om zich heen en bleef kijken. Een fietser in de verte, een wolk die zachtjes kleiner werd en week voor iets blauws. En die konijntjes, die elkaar steeds aardiger begonnen te vinden.
Voor het eerst in maanden verscheen er een glimlach op haar gezicht. Van tijd had ze geen flauwe notie meer, en ze zou het absoluut niet geloven als je haar zou vertellen dat ze hier nu al meer dan een uur zat en haar hele hoofd had leeg gekeken. Geen weemoed, geen verdriet, geen kwaadheid. Maar: toekomst, natuur, warmte, schepping. Daar kon ze mee vooruit, de hele wereld aan.
De zon scheen. Ze had niet eens in de gaten dat haar regenjas weer helemaal droog was. Ze stond op en voelde toen pas de andere waterstromen die over haar gezicht vloeiden: tranen van geluk voor het eerst sinds jaren…….
Monica Morak zegt
Mooi verhaal, maar…..wel een heel snelle verandering.
Het lijkt me wel wat.