Zo halverwege de middelbare school wist Evert precies wat hij wilde worden: econoom. Niet dat hij daar alles van afwist, maar voor de twee laatste repetities van dat vak had hij een acht gehaald, terwijl het met vrijwel andere vakken huilen met de lamp uit was. Die trend zette zich de twee laatste jaren op die school voort, zodat er in zijn plannen niks meer veranderde. In de hoogste klas had hij zelfs al uitgezocht naar welke universiteit hij wilde gaan, en ook het feit dat hij voor zijn eindexamen zakte en dat voornemen nog een jaartje moest uitstellen, veranderde daar niks aan.
Z’n huiselijke omstandigheden echter wel: zijn vader – die nog zo ongeveer de laatste eenmanszaak in hun woondorp dreef – brak één maand voordat Evert definitief de school verliet zijn rechterbeen op twee plaatsen. Voor zijn enige zoon betekende dat nóg een jaar uitstel van verdere studie. En daarna nog één, en daarna……Toen het vadersbeen de bakkerij na drie jaar wel weer zo’n beetje kon (ver-)dragen, was de animo voor verdere studie bij Evert verdwenen. Hij troostte zich met de gedachte dat het toepassen van economie in de praktijk misschien nog wel leuker was dan daarvoor naar een verre stad te moeten verhuizen en vijf jaar lang alles over de economie van allerhande beroepen te moeten leren. Want dat had hij van die paar jaar uitstel wel geleerd: niks is boeiender dan economie in de praktijk. In de échte praktijk. In de praktijk van alle dag. Dat deed hij dus: in de dagelijkse praktijk van de bakkerij.
In dat vak speelt de staanfactor een belangrijke rol. Zitten deed hij eigenlijk alleen als het tijd was voor een ontbijt, lunch of een kopje koffie. Het enige waar hij best moeite mee had, was het moment waarop hij geacht werd ’s morgens uit bed te komen, met de zaterdagmorgen als absoluut toppunt. Op een dag dat iedereen die géén bakkerswinkel had lekker kon uitslapen, liep de wekker van Evert om drie uur ’s morgens af en stond hij een half uur later tamelijk versuft bij de oven. De kwaliteit van z’n kunsten leed er niet onder. En dat hoorde bij de praktijk van zijn economie. Het belang daarvan werd een jaar of drie later nog veel groter, toen het gerepareerde been van zijn vader er toch de rechtstreekse oorzaak van was dat Evert op z’n vierentwintigste de hele bakkerij overnam en met plezier voortzette.
En toch. Toen hij een jaar of vijftien lang vijf morgens per week hartstikke vroeg en één morgen waanzinnig vroeg uit bed was gekomen, kreeg hij heel langzaam maar wel zeker behoefte aan andere facetten van de economie. De directe en concrete aanleiding daarvan was eigenlijk te gek voor woorden: een plastic fles met vaseline. Als hij ’s avonds na alle arbeid onder de douche vandaan stapte, smeerde hij een flink deel van zijn lichaam met dat spul in. Zo hield hij zijn spieren lekker soepel en daar had hij in die staanbaan dan weer heel veel plezier van.
Zo’n fles heeft een bizondere eigenschap: als je denkt dat hij leeg is, zet je hem op z’n kop, en als je je dan een dag later weer wilt insmeren, blijkt de fles lang niet zo leeg als je had gedacht. Dat grapje herhaalde zich niet alleen de volgende dag, maar ook nog een dag of zeven daarna. Weliswaar kwam er elke dag wat minder uit, maar toch voldoende om een steeds kleiner gedeelte van z’n lichaam in te smeren. Totdat er vrijwel niks meer uitkwam. En toen kwam zijn ontdekking. Uit nieuwsgierigheid. Zou die fles nu echt leeg zijn? Hij haalde er zo’n razendscherp mes bij, zette dat halverwege in het plastic en sneed de fles doormidden. En hij zag. Hij zag dat daar nog genoeg bodylotion inzat om zich minstens nog een dag of drie prima mee in te smeren. Drie dágen. Echt drie smeerdagen uit een fles die leeg leek. Altijd had hij er genoeg uitgehaald om zich een dag of dertig in te smeren en hem dan weg te gooien, en ineens werd dat aantal door een zeer eenvoudige ingreep met zo’n 10% opgehoogd. Dát noemen ze nog eens écht economie. Vond Evert.
Als je eenmaal zo’n ontdekking hebt gedaan, blijf je alert op andere mogelijkheden. En ook die vond hij.
Wie een eigen bedrijf heeft, moet veel schrijven. En wie veel moet schrijven, heeft daar veel papier voor nodig, zelfs als je ook een computer hebt. Evert schatte dat hij per jaar zeker een stuk of vier à vijf blocnotes á 100 vel vol (of halfvol) schreef, allemaal met dingen die hij niet mocht vergeten. Maar toen de postbode op een goede dag een forse enveloppe van de meelfabriek door zijn brievenbus gooide, deed Evert zijn tweede ontdekking: al die enveloppen gingen al jarenlang altijd rechtstreeks de papierkliko in, terwijl je de onbeschreven gedeelten nog prima voor andere doeleinden kunt gebruiken. Met een schaar bereikte hij in een paar tellen op dat punt resultaten die hij niet voor mogelijk had gehouden, zeker als hij een enveloppe had gevonden die aan weerszijden én aan de binnen- en buitenkant beschrijfbaar was. De schaar verving hij na een paar succesvolle weken door een mechanisch snij-apparaat, en toen wist hij absoluut zeker dat zijn papierstapel elke dag groter werd en dat hij nooit van z’n leven nog een blocnote hoefde te kopen.
Nog zo’n geintje: elke morgen smeerde hij met een slaperig gezicht een heerlijke zelfgebakken boterham en daar strooide hij dan uit een kartonnen doos met zo’n openingsklepje van die heerlijke pure chocoladehagelslag op. En elke morgen dacht hij: Hè, vervelend, veel te veel hagelslag! Dat was misschien dan wel erg lekker, maar toch ook niet zo erg gezond en eigenlijk ook best een beetje prijzig. De morgen dat hij dat voor de naar schatting duizendste keer vaststelde, pakte hij een soepkom uit de kast, liet daar de inhoud van de kartonnen doos in lopen en zette er een theelepeltje in. De volgende morgen bestrooide hij zijn boterham met twee van die lepeltjes hagelslag en was hij zeer tevreden over het resultaat: op die manier bespaarde hij zeker 15 à 20% van de hagelslag en dat was erg goed voor de lijn en prima voor z’n portemonnee.
Zo ging dat maar door, en na een stuk of vijf van dergelijke ontdekkingen begon hij er echt plezier in te krijgen. Dat gold niet alleen voor z’n eigen ontdekkingen, maar ook voor die van anderen. Toen hij zijn superfitte buurvrouw van 87 een compliment maakte met haar lijn én conditie, vertelde zij dat dat alleen maar lukte als je zorgde voor voldoende beweging en elk jaar iets minder ging eten. Toen Evert bij die laatste mededeling z’n wenkbrauwen optrok, legde zij het waarom uit: je wordt elk jaar een stukje kleiner omdat je botten wat krimpen, en als je dan op je oude niveau door blijft eten, word je daar steeds iets dikker van. Door deze leefwijze woog zij nu een kilo of vijf minder dan tien jaar geleden en daar voelde zij zich prima bij. En het is ook een stuk goedkoper, vulde zij er met een glimlach aan toe.
Toen Evert dat en nog veel meer op een rijtje had gezet, wist hij dat hij meer met die kennis moest doen, en dus schreef hij een brief aan een consumentenvereniging. Daar vonden ze zijn ideeën en ontdekkingen prachtig en ze boden Evert ruimte om elke maand een column in hun blad te vullen. Dat blad had een oplage van een paar honderdduizend exemplaren en daar verscheen dus elke maand een halve pagina in met de foto van Evert en zijn bijbehorende ontdekking. Dat lokte weer volstrekt vergelijkbare reacties van lezers uit, zodat Evert voldoende stof kreeg om die rubriek nog jarenlang voort te zetten.
Een half jaar later moest de fabrikant van de flessen met bodylotion tot de conclusie komen dat zijn omzet met een procent of tien was gedaald, een resultaat dat aardig overeen kwam met dat van de fabrikant van chocoladehagelslag en dat van de fabriek van papierwaren. Zij vreesden zelfs dat de kans niet geheel was uitgesloten dat ze binnenkort moesten gaan bezuinigen op het salaris van directie en commissarissen.
De enige bedrijven die tegenovergestelde, positieve resultaten lieten zien, waren werkzaam op het gebied van de recreatie: campings, fabrieken van tenten, vouwwagens en caravans, en zo. Eén van die bedrijven zette een advertentie in een groot dagblad met als kop:
EVERT BEDANKT!!!!
Op lachen heeft hij nooit bezuinigd.
-o-o-
Geef een antwoord