Die zondagmorgen wisten de ongeveer 400 kerkgangers niet wat hen overkwam. Elke week hield dominee Hulsterbos dezelfde preek op telkens een andere bijbeltekst, maar nu was het anders. Hij práátte anders en over een heel ander onderwerp. Meer aanschouwelijk. Menselijker. Dichterbij. In een normale taal. Het was alsof er iemand anders op de preekstoel stond.
Doorgaans vertelde hij wat er precies in de Dodezeerollen stond, op een zeer monotone manier, elke zin hetzelfde saaie melodietje. Hele rijen toehoorders gaven het gevecht tegen de slaap meestal binnen vijf minuten op en een enkele keer hoorde je er zelfs één snurken totdat hij van z’n vrouw een por in z’n ribben kreeg. Dan nam die snurker zich voor om nu echt te luisteren, maar de weg naar de hel liep soms ook vaak dwars door de kerk.
Dit keer niet. Er werd niet geslapen, niemand snurkte en er werden geen porren uitgedeeld. Sterker nog: de meeste kerkgangers zaten met rode hoofden op het puntje van de kerkbank.
De preek ging over Koning David die op het dak van zijn paleis liep en daarvandaan een prachtige vrouw zag die zich aan het baden was: Bathseba. Da’s nog eens andere koek dan Dodezeerollen, dachten de kerkgangers, al vertrouwden ze het niet helemaal, Hulsterbos zou uiteindelijk toch wel weer op die rollen uitkomen. Maar ze vergisten zich. ‘David werd, ’vervolgde hij, ‘blijkbaar smoorverliefd op haar, want hij liet haar ophalen, hij ging met haar naar bed en later bleek dat ze zwanger was. Zo staat het er.’
‘We kennen dat verhaal allemaal. Een koning kreeg in die tijd altijd wat hij wilde hebben. David dus ook, en wel op een heel speciale manier. Zij was getrouwd met een militair, er was toevallig net een oorlog aan de gang en hij liet haar man inzetten op een gevaarlijke plek aan het front. Dat was afdoende. Toen de begrafenis achter de rug was en de tranen van de weduwe gedroogd, hielp David haar in bed haar verdriet te vergeten.’
‘We weten allemaal hoe daarover in de hemel werd gedacht. Dat was niet best. En we weten ook dat David later nogal wat last van z’n geweten kreeg.’ Hulsterbos nam even een slokje water, alsof hij een aanloop wilde nemen.
‘Toch,’ zei hij, ‘wil ik het vanmorgen eigenlijk niet over David en Bathseba hebben. Ik had dat verhaal alleen nodig als springplank. Want ik wil mij vanmorgen heel persoonlijk en rechtstreeks wenden tot twee mensen in onze kerk. Ik noem geen namen. Ik zeg niet eens of het mannen of vrouwen zijn. Het enige wat ik kwijt wil is dat ze tussen de dertig en de vijftig zijn. Daar zitten er nogal wat van in de kerk, en het is dus onbegonnen werk als u nu probeert te raden over wie ik het heb.
Die twee hebben – net als David – op een goeie dag iemand gezien op wie ze smoorverliefd zijn geworden. Net als David zijn ze allebei met een ander getrouwd, en de twee die ze tegenkwamen zijn dat ook. Ze hebben het niet zo bont gemaakt als David, de echtgenoten leven nog steeds. Maar voor de rest zijn er treffende overeenkomsten, want ze gaan nu al een hele poos en heel regelmatig met een ander naar bed.
Ik heb geprobeerd me voor te stellen hoe ik me zou voelen als ikzelf een buitenechtelijke relatie had. Je bent verliefd geworden op een ander en je geeft daar aan toe. Maar wat gebeurt er daarna? Je hebt tegen je man of je vrouw gezegd dat je vanmiddag naar een vergadering in Eindhoven moet of dat je met een vriendin gaat tennissen, maar in werkelijkheid ben je bij die ander en ga je met die ander naar bed. Je komt thuis, je vrouw vraagt: hoe was het in Eindhoven, of je man vraagt: heb je gezellig getennist? en dan begint de ellende. Je liegt dat het gedrukt staat.’
Hulsterbos nam weer een slok. Het onderwerp maakte blijkbaar dorstig. ‘Als dat lang duurt, vergeet je bijna hoe het is om de waarheid te spreken. Je kunt proberen je geweten te sussen of opzij te zetten, maar op den duur gaat het knagen. Een geweten laat zich niet opzij zetten. Je gaat tobben, je denkt er de hele dag aan, en als je naar je eigen partner kijkt denk je duizend keer: je moest eens weten’.
‘Ze liegen en bedriegen, ze doen permanent een aanslag op hun geweten, en ze kunnen daar alleen met die ander over praten, maar die zit in hetzelfde schuitje. Die twee mensen verkeren dus in nood. En mocht hun geheim ooit uitkomen, dan komen waarschijnlijk ook hun vrouw en kinderen in grote nood. Er zijn er dus veel meer bij betrokken dan alleen die twee. En dus zeg ik hier en nu tegen die twee en tegen eventuele anderen: praat erover. Ik doe u een aanbod: u mag er met mij over praten. U mag tegen mij aanpraten, u mag zelfs proberen tegenover mij lucht voor uw geweten te krijgen. Mijn telefoonnummer staat in het kerkblad en in de KPN-gids. Amen.’
Het bleef doodstil in de kerk. De organist had met rooie oortjes geluisterd en vergat het opgegeven lied in te zetten. Pas toen Hulsterbos opvallend kuchte, had hij in de gaten dat er iets van hem werd verwacht, maar er werd nauwelijks meegezongen. Tijdens de collecte kon je elke euro horen vallen. En toen de mensen even later de kerk uitslopen, durfden ze elkaar niet eens aan te kijken. De grote vraag was natuurlijk: wie waren die twee? Een paar groepen konden opgelucht ademhalen: onder de dertig, boven de vijftig en alleenstaanden stonden boven elke verdenking. Maar verder kon het iedereen zijn, want als die vrome David dat had gedaan, wie zou er dan niet voor in aanmerking komen?
Als Hulsterbos over de Dodezeerollen had gepreekt, werd er thuis onder de koffie op z’n minst vastgesteld dat het weer helemaal niks was, maar nu het wél wat was, werd de hele preek doodgezwegen. Merkwaardig.
Er werd wel veel meer gelezen dan anders. Hoewel, lezen kon je het eigenlijk niet noemen. Het was meer bladeren en hier en daar een plaatje kijken, en over het boek of het tijdschrift heen naar de partner kijken. Denken: zou hij – of zij – het zijn? Is zij vorige week wel gaan tennissen, of met die vriendin gaan winkelen? Moest hij echt naar die vergadering? Moet hij tegenwoordig niet verdacht vaak overwerken? En een andere – even belangrijke – vraag: zou hij – of zij – misschien denken dat ík het ben?
‘s Avonds in bed, op het meest intieme moment van de dag, werd er in veel slaapkamers in gedachten verzucht: zou hij – of zij – het ook met een ander doen? Bij die gedachte hoefden ze zelf even niet meer. En het duurde vaak lang voordat er werd geslapen.
Hulsterbos was erg benieuwd of hij reacties zou krijgen. Want eerlijk gezegd kende hij niemand met een buitenechtelijke relatie. Hij vermoedde het alleen maar, en dan nog op vage gronden. In een tijdschrift had hij gelezen dat zeventig procent van alle getrouwde mannen en vijfenveertig procent van alle getrouwde vrouwen weleens met een ander naar bed ging of was geweest. Als dat zo was – en hij had nooit aan dat tijdschrift getwijfeld – dan moesten er onder zijn gemeenteleden ook wel een paar zijn. Het was absurd om te denken dat dat onder kerkvolk niet zou voorkomen. Bovendien: ons land telde wel veel buitenkerkelijken, maar toch geen zeventig procent? En wat hij wel heel frappant vond, was dat er volgens die cijfers vrouwen moesten zijn die het zelfs twee keer of meer buiten de echtelijke sponde deden. Dus was Hulsterbos tot de conclusie gekomen dat er mensen in grote nood kónden zijn. Bewust had hij voor twee gekozen, om aan de veilige kant te blijven.
Die maandag werd er vijf keer gebeld en dinsdags nog eens drie keer. Al die mensen wilden hem graag spreken naar aanleiding van zijn preek van zondag. Met ieder maakte hij een afspraak in een restaurant in een naburige stad, want thuis moest hij die aanloop niet hebben en z’n vrouw of de buren hadden er niks mee te maken. Hij stond wel even met z’n oren te flapperen toen hij hoorde wie er allemaal belden. Het was eerlijk verdeeld: vier mannen en vier vrouwen. En daaronder twee leden van de kerkenraad en de presidente van de vrouwenvereniging.
Voor ieder trok hij anderhalf uur uit en hij zorgde ervoor dat ze na een uur weg waren, zodat ze elkaar niet in het restaurant zouden tegenkomen. Van twee zou dat overigens niet zo erg zijn geweest omdat zij een stel vormden.
Het eerste wat ze alle acht vroegen was: ‘Hoe wist u het?’ Dan zei Hulsterbos: ’Ik wist het niet, eerlijk, van u wist ik het niet.’ Dat loog hij niet, dus dat belastte zijn geweten niet.
Hij hoorde wel heel wat details. De meesten hadden het er verdraaid moeilijk mee, maar konden het desondanks niet laten. Met vrijwel allemaal maakte hij een afspraak voor een vervolggesprek, volgende week, want een geweten is niet in een uurtje ontlast, ook niet van die drie die beloofden er de komende week een punt achter te zetten. En toen Hulsterbos ‘s avonds in bed kroop en z’n vrouw hem probeerde uit te horen wie er allemaal waren geweest, toen zei hij niks. Hij staarde alleen naar het plafond. Er was hem namelijk iets heel vervelends te binnen geschoten: als al deze mensen dat allemaal deden, kan ik dan nog wel iemand vertrouwen? Kan ik dan zelfs mijn eigen vrouw wel vertrouwen?
Hij draaide zich zesmaal onrustig om, en z’n vrouw draaide al die keren met hem mee, want ze waren gewend als lepeltjes in elkaar te liggen. Bij de zevende maal vroeg ze: ‘Waarom ben je zo onrustig?’
Hij kreeg het bijna z’n strot niet uit, maar het moest er toch van komen. ‘Weet jij, eh, eh, weet jij heel zeker dat jij niet eh tot eh die twee behoort?’
Het bleef even stil. Toen klonk het spottend vanuit het donker:
‘Ben je vergeten dat ik al éénenvijftig ben?’
-o-o-
monica morak zegt
Geweldig verhaal.