Johan werkte nu vierentwintig jaar op het kantoor van Verzekeringsmaatschappij Lang Zullen Ze Leven (LZZL), waar hij plaatsvervangend hoofd was van de financiële afdeling. Hij was er als tweede man verantwoordelijk voor dat alle premies van alle verzekerden op tijd binnen waren en dat alle kosten die door de verzekerden waren ingediend, ook door de maatschappij werden uitbetaald. Vroeger werkten er op die afdeling honderdzesentachtig mensen die alles met de hand controleerden en verwerkten. Nu waren het er nog twaalf, die samen met allerlei nieuwe computersystemen het werk van de vertrokken honderdvierenzeventig medewerkers erbij hadden gekregen en toch redelijk op hun gemak konden verwerken.
Het frappante was dat de nettowinst van het bedrijf ondanks deze enorme vermindering van het aantal medewerkers bijna niet was gestegen. Omdat dat een heel geleidelijk proces was geweest en er grote bedragen in apparatuur moesten worden gestoken, had niemand zich ooit afgevraagd hoe het toch kwam dat het aantal medewerkers met 95% was afgenomen, maar dat de winst met slechts zes procent was gestegen. Wél was het in de loop der jaren volkomen duidelijk geworden dat de winst in een enorm verlies zou zijn omgeslagen als die apparatuur niet was aangeschaft.
Winst of verlies: het kon Johan helemaal niks schelen. Hij had weleens gehoord van mensen die veel plezier in hun werk hadden, maar daar kon hij zich helemaal niks bij voorstellen. Als hij één ding op deze wereld vervelend vond, dan was het wel zijn werk. Hij had zich op deze afdeling opgewerkt tot de op één na hoogste plek, maar daar zat hij ook al toen die honderdzesentachtig mensen daar werkten. Hij had er toen al niks aan gevonden en nu helemaal niks meer.
Hij kon zich ook niet voorstellen dat er op deze wereld nog een saaiere baan bestond dan de zijne. Toch had hij al die jaren geen enkele poging gedaan om naar een andere baan uit te kijken, omdat hij redelijk goed van zijn salaris kon leven zonder dat hij daar ook maar enige echte inspanning tegenover hoefde te zetten. Als er één automatische piloot op deze wereld bestond, dan was dat zijn baan wel. En van enige vorm van aansporing of motivatie hadden ze in dat bedrijf nog nooit gehoord. Zelfs de Ideeënbus had hem zelden kunnen inspireren.
Een jaar of tien geleden had hij eens een – in zijn ogen – prima idee gehad en dat voordat hij het bij de bus indiende, eerst even met het hoofd van zijn afdeling besproken. Die had zijn hoofd met een zekere blik in zijn ogen heen en weer geschud, en gezegd dat Johans’ idee volstrekt oninteressant was en alleen maar negatieve effecten en veel hogere kosten zou opleveren. Een week of drie later ontdekte Johan tot zijn grote ontsteltenis plotseling dat zijn idee in de praktijk was ingevoerd. Hij was naar dat hoofd gestapt om te vragen hoe dat kon. Die ontkende glashard dat het idee van Johan afkomstig was en Johan kon het tegendeel niet bewijzen omdat hij zijn voorstel niet schriftelijk maar mondeling bij dat hoofd had ingediend en zelfs op diens advies van schriftelijke indiening had afgezien. Twee maanden later zag hij dat dat hoofd een schitterende nieuwe Volvo had gekocht, terwijl Johan zich nauwelijks een kleine Volkswagen kon veroorloven. Het enige wat die twee auto’s gemeen hadden, waren de eerste drie merkletters. En Johan had er één ding heel goed van geleerd: Kom op dit werk nooit meer met goede ideeën, want de enige die er beter van wordt is het hoofd. Omdat het voor Johan de eerste keer was dat hij zelf het slachtoffer was geworden van het ware karakter en de hebzucht van die man, had hij daarna nooit meer enige moeite gedaan om nog eens met een idee te komen. Het was nu inmiddels zeven jaar geleden dat hij weleens had gehoord dat het bedrijf wel en nog steeds een ideeënbus hád maar dat daar nooit meer een idee voor werd ingediend. Voor Johan was dat het bewijs dat hij niet het enige slachtoffer van dat hoofd was geweest: zonder enige twijfel waren er door andere creatieve collega’s ook prima ideeën ingediend, maar daar hadden zij net zoals hij nooit meer over durven praten uit angst dat zij misschien wel zouden worden ontslagen of gedegradeerd. Het duidelijkste bewijs daarvoor was dat die eerste Volvo van dat hoofd in vier etappes was vervangen door de allergrootste en duurste auto van het kantoor.
En toch gloorde er na een jaar of tien een klein streepje licht aan de horizon: in de dagelijkse praktijk ontdekte Johan een mankement dat jarenlang voor problemen had gezorgd en waarvoor niemand een oplossing had weten te vinden. Zelfs een bureau dat daarin helemaal was gespecialiseerd en in de loop van die jaren drie keer te hulp was geroepen, was daar niet in geslaagd. Op een – letterlijk – goeie dag kreeg Johan een ingeving waarmee het probleem in één klap kon worden opgelost. Drie dagen tobde hij met dat idee rond: zou hij het wel in de ideeënbus doen of – zoals hij nu jaren gewend was – zou hij op z’n Hollands gezegd gewoon z’n kop houden? Na die drie dagen kreeg hij de oplossing als het ware met de paplepel ingegoten: hij tikte het idee in op zijn computer, maakte daar een afdruk van, richtte die brief rechtstreeks aan de president-directeur van die grote onderneming en overhandigde die brief aan diens secretaresse. Zij zorgde ervoor dat de brief een kwartier later bij de president-directeur op het bureau lag. Weer een kwartier later ging de telefoon op het bureau van Johan: of hij onmiddellijk bij de directeur wilde komen.
Hij wilde.
De secretaresse hield de deur voor hem open, de president- directeur verwelkomde hem buitengewoon uitbundig. Dat dit hem eigenlijk nog nooit was overkomen. Dat hij nog maar zelden zoiets geweldigs had meegemaakt. Dat hij het fantastisch vond dat iemand die zulke ideeën heeft in dit bedrijf werkte. En nog een stuk of zeven van dit soort loftuitingen. Toen hij uitgejubeld was, ging hij achter zijn bureau zitten en wees op de stoel recht tegenover hem. En ineens vroeg hij met een heel andere stem:
‘Ja, het is misschien een hele rare opmerking, maar waarom heb je dit idee niet gewoon in de ideeënbus gedaan? Je wist toch dat die echt nog wel bestaat?’
Deze vraag had Johan verwacht. Met een bescheiden stem antwoordde hij:
‘Ja, eh, eh, dat wist ik wel, maar…..’
‘Maar?’ vroeg de directeur.
‘Ja, eh, eh, ik vind het moeilijk om het u te vertellen, maar eh, eh, in het verre verleden had ik een idee, en dat heb ik toen eh, eh aan de heer Gajes verteld, maar het enige wat ik daarvan heb gemerkt is dat mijn idee een week later in praktijk werd gebracht.’
De president-directeur dacht even na en stond toen op:
‘Dat is wel heel bizonder. Vind je het goed dat ik hier even over ga nadenken?’
Johan vond het goed. De hand die de directeur toen naar hem uitstak, was stevig en hartelijk. De man zei:
‘Je hoort van me.’
De volgende morgen lag er bij elke medewerker van het grote kantoor – en dat waren er alles bij elkaar nog steeds veel – een brief op het bureau. De president-directeur nodigde hen allemaal uit om vanmiddag om vier uur in de kantine bijeen te komen en daar gezamenlijk onder het genot van een kopje koffie ‘ iets te vieren’.
Eén van de laatste medewerkers die om één minuut voor vier uur de kantine binnenliep, was Johan. Achterin de zaal was nog precies één stoel vrij. En op alle gezichten lag een buitengewoon nieuwsgierige blik.
Twee minuten later nam de president-directeur het woord:
‘Ik zal het kort houden, maar we zijn hier bij elkaar om iets heel moois te vieren. Eén van jullie heeft mij namelijk gisteren een idee overhandigd dat de oplossing inhoudt van een probleem waar ons kantoor – en met ons nog heel veel andere ondernemingen – in de praktijk van elke dag mee te maken heeft. Die ene medewerker werkt hier al een jaar of tweeëntwintig en luistert naar de naam Johan. Wil je even naar voren komen, Johan?’
Johan kwam. Schuchter, verlegen.
Vooraan gaf hij de directeur een hand, die vervolgens uitlegde om welk idee het ging en wat dat voor hun bedrijf betekende. En: er was een beloning aan verbonden:
‘ Als jullie nu uit het raam kijken, dan zie je daar een prima auto staan. Die is voor Johan, met heel veel dank. En ik heb nog iets aardigs voor hem: Een nieuwe baan: hoofd van de nieuwe Afdeling Ideeën.’
De hele zaal ging staan en klapte enthousiast. Johan onderging het verlegen, en draaide zich na een paar seconden half naar links om, keek naar buiten en was niet eens verbaasd dat hij op dat moment de allergrootste Volvo het terrein af zag scheuren.
Geef een antwoord