Het regende behoorlijk hard, die avond. De ruitenwissers hadden er in hun gewone stand moeite mee om het neergutsende water te verwerken en het uitzicht een beetje scherp te houden. En omdat hij van de hoogste stand van de ruitenwissers knettergek werd, besloot John tot een andere maatregel: vaart minderen. Dat hielp wel wat, maar het bleef tobben en koekeloeren door de voorruit.
Plotseling doemde er een zwaaiende lantaarn voor hem op, en toen hij wat dichterbij was gekomen, bleek er aan die lantaarn een politieagent vast te zitten. Die verwees hem naar een plekje onder het viaduct, waar nog drie agenten aan lantaarns vast bleken te zitten en één hem een plek wees waar hij geacht werd te stoppen.
De man kwam naar hem toe en sommeerde hem met een handgebaar zijn raampje naar beneden te draaien.
‘Goedenavond meneer, even op het pijpje blazen, alstublieft.’ John wist dat verzet niks hielp, blies op het pijpje en zag dat het goed was, want kleurenblindheid zat niet in zijn pakket. De agent was het met hem eens:
‘Dankuwel,’ bevestigde hij, ‘mag ik nu uw autopapieren nog even zien?’
John taste eerst op z’n linker- en toen op z’n rechterborst, maar wist al voordat hij daaraan begon dat het antwoord op die vraag ontkennend moest zijn.
‘Sorry, op het nachtkastje.’
‘U weet dat u dat een bekeuring gaat kosten?’
John dacht maar heel even na: ‘Nou, eerlijk gezegd heb ik daar nooit zo bij stilgestaan, maar het is uw vak, dus u zult het echt wel weten.’
‘Ja’, ze de agent, ‘ik weet dat het zo is.’ Daar zat geen millimeter speling in. Hij pakte zijn bekeuringenboek en balpen, en maakte aanstalten om te gaan schrijven.
‘Hebt u uw rijbewijs ook niet bij u?’
‘Ja’, zei John vriendelijk en bleef de man met een glimlach aankijken.
‘En mag ik dat dan even zien?’ vroeg de agent nadrukkelijk en enigszins afgebeten, alsof John hem niet begrepen of verstaan had.
‘Dat is prima, rijdt u dan even met mij mee naar huis of moet ik even terugkomen?’
‘En daarnet zei u dat u het bij u had!’
‘Nee hoor, dat zei ik helemaal niet.’ Nog steeds die glimlach.
‘Meneer!!! Moet ik er een paar collega’s bij roepen?’
‘Nou, van mij hoeft dat niet hoor, maar als u dat leuk vindt of als zij niks anders te doen hebben…’
‘Uw rijbewijs!’
‘Dat heb ik dus niet bij me.’
‘Dan hebt u net dus gelogen en dat is strafbaar.’
‘Nee hoor, ik heb niet gelogen. U vroeg of ik mijn rijbewijs niet bij me had en het antwoord op die vraag is dus Ja, ik heb mijn rijbewijs niet bij me.’
John zag een begin van irritatie bij de agent en vond dat eigenlijk wel leuk. Hij zou vet moeten dokken, maar hij zou er ook wat voor terugkrijgen, ook al was het pret tegen betaling.
‘Dat worden dan twee bekeuringen. Eén voor uw autopapieren en één voor uw rijbewijs!’ riep de agent kortaf.
‘Tsjéé’!’, zei John, ‘dan krijg ik zeker wel korting?’
Dat kreeg hij niet, maar dat de stem van de man nu een stuk harder was dan daarnet, vond John toch wat overdreven. Het enige wat hij ter legitimatie bij zich had, was zijn ANWB-pasje.
De man schreef. Toen hij daarmee klaar was, scheurde hij het papier uit zijn boekje en overhandigde dat aan John.
‘Alstublieft. Twee keer negentig euro is honderdtachtig euro.’
‘Wát zegt u?’
‘Honderdtachtig euro. Negentig voor uw autopapieren en negentig voor uw rijbewijs.’
‘Vindt u dat niet een beetje veel voor zo’n kleinigheidje?’
Z’n antwoord liet niks aan duidelijkheid te wensen over: ‘Daar ga ik niet over.’
‘Nee, dat begrijp ik wel, maar u deelt wel die briefjes uit.’
‘Dat moet ik, dat is m’n vak, daar ben ik voor aangenomen.’ Hij keek nu uitgesproken nors.
‘Tsjaaaa’, zei John, ‘had u daarnaar gesolliciteerd en vindt u dat nou echt leuk werk?’
‘Daar hebt u niks mee te maken’, zei de man.
‘O ja, nou ja, ziet u, ik ben een niet geheel onbekend journalist, en dit soort dingen interesseert me mateloos. Ik ben altijd op zoek naar dingen waarover ik een mooi verhaal kan schrijven. Naar wat mensen beweegt, bijvoorbeeld.’
‘Doorrijden!’ zei de man. Er zat niks vriendelijks meer aan.
‘Ja, natuurlijk, ja sorry, nog één vraagje, als het mag. Waar ik ook erg benieuwd naar ben is of u van uw werk houdt en of uw vrouw trots op u is als u de hele dag zulke briefjes uitdeelt. Probeert u nou elke dag een nóg iets grotere prestatie op dat gebied te leveren? En hebt u nou weleens zo’n briefje gegeven aan iemand die zei dat u hem daar een groot plezier mee deed?’
‘Ook daar hebt u niks mee te maken!’ schreeuwde de man nu. ‘Doorrijden, wegwezen!’
‘Ja, hé, ho, staat er in de wet dat u mij van alles kunt en mag commanderen? En staat er ook precies in de wet wat ik wel en wat ik niet tegen u mag zeggen en hoe ik dat dan moet of kan doen?’ John zei het allemaal heel vriendelijk, hij had er nu echt plezier in.
‘Ik mag u commanderen wat ik wil, en dat hebt u maar op te volgen. Zo simpel is het. En als het niet in de wet staat, doe ik het op mijn manier. U belemmert mij in de uitoefening van mijn functie!’ Z’n stem sloeg haast over van kwaadheid.
‘Nee hoor, u had mij echt niet hoeven aan te houden, daar hebt u zelf voor gekozen. Ik leg u geen strobreed in de weg, ik bedreig u niet, ik sta u vriendelijk te woord, ik geef antwoord op al uw vragen en ik heb u net zelfs honderdtachtig euro betaald voor iets waar ik helemaal niks van snap. Dus ik belemmer u echt niet in de uitoefening van uw functie.’
‘Meneer….’
‘Vreemd eigenlijk. Ik draag via de belastingen al aardig bij aan uw inkomen en als tegenprestatie geeft u mij briefjes waarvoor ik nog eens flink moet betalen en roept u mij bevelen toe. Vreemd hoor, echt vreemd. Hoe heet u?’
‘Daar hebt u helemáál niks mee te maken!!!’ Hij schreeuwde nu zo hard dat de andere agenten hun werk onderbraken.
‘Wat raar. U vraagt mijn naam en adres, en ik móet u antwoorden. Maar het genoegen van de kennismaking is blijkbaar niet wederzijds. Valt me toch tegen hoor. Betaal ik uw salaris, maar mag ik niet eens weten hoe u heet en waarschijnlijk ook niet waar u woont. Bij welk politiecorps werkt u en wat is uw functie precies?’
‘Meneer….! Als u nu niet meteen….!
‘Nog een vraagje: staat er in de wet hoelang u over zo’n karweitje als dit mag of moet doen? Of moet u per uur een bepaalde productie halen?’ John bewonderde zichzelf omdat hij zo lekker rustig bleef.
‘Dat gaat u geen ene bliksem aan!’ Hij krijste.
‘Nee, daar hebt u misschien wel een beetje gelijk in, dat weet ik eigenlijk niet zo goed, ik vraag ook maar iets.’
‘En nu opgerot!’ Hij begon echt grof te worden.
‘Okay, okay, rustig aan, ik ga al. O ja, nog één vraagje: u vindt het zeker niet erg dat dit aardige gesprek binnenkort als verhaal in één van de grote kranten staat, hè?’
‘Wááát?’
‘Of wordt uitgezonden in een programma op de televisie over klantvriendelijkheid? ’t Zou wel leuk zijn als u bij de opnamen en de uitzending aanwezig zou kunnen zijn!’ John zei het nog steeds met een vriendelijke glimlach.
‘Meneer! Ik ga nú mijn collega’s roepen!’
‘Van mij hoeft dat niet hoor, maar als die ook bij de opnamen willen zijn….’
‘Er wordt helemaal niks opgenomen of uitgezonden…..!’
‘Tsja, dat weet ik niet zeker, en ik denk dat u daar niet over gaat, maar ik denk wel dat ze bij de televisie geïnteresseerd zijn in zoiets.’
‘In wat?’
‘Nou, in de opname die ik van dit gesprek heb gemaakt. Volgens mij is dat niet verboden. Zou ik nog even een foto van u mogen nemen?’
Nu barstte de man echt uit z’n vel.
John draaide het raampje dicht, zette de auto in z’n één en reed zachtjes weg. Door z’n achteruitkijkspiegel zag hij de man wild zwaaiend achter zijn auto aanrennen.
Hij rende niet hard genoeg.
Piet van Woerden zegt
Jaap,
Wat een schitterend verhaal.
Tot het eind blijft het spannend hoe meneer agent zal reageren.
Mooi gedoseerd!
Rinus zegt
Geweldig Jaap.
Rinus.
Folkert zegt
Diep van binnen zijn we allemaal enigszins anarchistisch en kiezen we dus partij tegen het gezag. Ik denk dat ik daarom zo heb genoten van je verhaal Jaap!