Sommige mensen noemden Jim een krentenweger, anderen een gierigaard, weer anderen een koopjesjager, en zo kunnen we nog wel even doorgaan. De omstandigheden maakten deze typeringen niet helemaal onbegrijpelijk, maar zelf zou hij – als hij had geweten hoe hij bekend stond – ze allemaal volstrekt onwaar en onzinnig noemen: hij vond zichzelf daar absoluut niet aan voldoen. Zelfs een typering als ‘zuinig’ stopte hij resoluut in de prullenbak.
Hoe zou het dan toch komen dat hij zo bekend stond?
Toen hij er een poosje over had nagedacht, moest hij tot zijn eigen ontsteltenis toegeven dat het er aan de buitenkant heel misschien wel een klein beetje op zou kunnen lijken – hij omschreef het heel voorzichtig – dat er weleens iemand zou kunnen zijn die hem niet zou omschrijven als gul of vrijgevig of iets van dien aard. Okay: in de stad waarin hij met zijn echtgenote woonde, kon je hem in verschillende winkels tegenkomen. Het was ook verschillende mensen uit zijn vriendenkring weleens opgevallen dat hij heel vaak te vinden was bij de bakken met artikelen die in zo’n winkel in de aanbieding waren. En wat nog merkwaardiger was: als hij in de rij bij de kassa stond, legde hij altijd een forse stapel van één en hetzelfde artikel op de band en alleen al daaraan kon je in één oogopslag zien dat dat artikel in de aanbieding was. Vaak was het dan zoveel dat zijn twee forse fietstassen te klein waren om de inhoud van zijn winkelwagen in op te bergen. En iedereen die hem bij de kassa aan het werk had gezien, vroeg zich af wat een gewone man in vredesnaam met twaalf pakken koffie, vierentwintig pakken thee, vier kratten bier of twaalf flessen cassis moest doen. Was het dan een wonder dat hij – die een flinke vriendenkring had – regelmatig met dergelijke activiteiten in één van de vier grote, bekende supermarkten in de stad werd ‘betrapt’? En dan hebben we het nog niet eens over de vakkenvullers in die winkels, die altijd aan de bak moesten als hij even was langs geweest. Héél, héél vaak had hij zoveel uit die reclamebakken weggehaald, dat de mensen die na hem van die aanbieding gebruik wilden maken, voor janjoker naar de supermarkt waren gekomen: de hele voorraad was verdwenen….
Hoewel caissières van zulke winkels best wel wat gewend zijn, kon hij soms aan hun opmerkingen horen dat hij toch wel een bizondere klant was:
‘Tsjeeee, groot feest vandaag?’
‘Niet te geloven, bent u met een vrachtwagen?’
‘Ik weet niet zeker of de klanten die na u komen hier wel blij mee zijn!’
‘Gaat u ook een winkel beginnen?’
Zijn enige reactie bij dit soort opmerkingen was een brede glimlach. Ze hoefden toch niet allemaal te weten dat hij en zijn vrouw maar twee straten hier vandaan woonden en in noodgevallen best even met de winkelwagen op en neer konden lopen?
Vorige week had hij dat nog een keer gedaan. Er waren wat artikelen van forse omvang in de aanbieding en dan is zelfs zo’n karretje vrij snel vol. Een pak van bijvoorbeeld vierentwintig rollen toiletpapier laat zich niet zo makkelijk in een fietstas wringen, zeker niet als daar al zo’n pakket met zes flessen van twee liter cassis in gestopt is…. Bovendien is zo’n wandelingetje met zijn leeftijd van 62 jaar ook best goed voor z’n conditie….
Het is dan ook helemaal niet verbazingwekkend dat hij die wandelingetjes niet helemaal ongezien kon maken, en dat hij elke keer dat hij dat deed wel één of twee keer door een mede-straatbewoner werd gesignaleerd. En als dat dan door één en dezelfde persoon zo’n drie á vier keer is gezien, was het echt niet zo’n wonder dat hij nu als koopjesjager en/of krentenweger bekend stond. Als iemand daar dan eens een opmerking over maakte, ook dan bestond zijn reactie uit een vriendelijke glimlach. Je hoeft toch niet overal en tegenover iedereen verantwoording af te leggen voor een karretje met boodschappen die je keurig hebt betaald?
De grote vraag was natuurlijk: wat deed hij met al die boodschappen? En dan hebben we het nog niet eens over de vraag waar hij al die spullen thuis liet? De buurvrouw van twee huizen verder, die hem al zeker een keer of vier met zo’n karretje had zien thuiskomen, was ervan overtuigd dat zijn huis langzamerhand onbewoonbaar was geworden en verdacht veel op een pakhuis moest lijken.
Dat was niet zo. Op de forse zolder stonden twee – en nog niet eens al te grote – kasten, en die waren echt niet tot de rand toe vol en ook nog zeer overzichtelijk ingedeeld. Zo was er een plank voor en met frisdranken, één voor koffie en thee, één voor papierzaken zoals zakdoekjes en toiletpapier, enzovoorts enzovoorts. En als in de keuken of het toilet tekorten ontstonden, dan brachten die kasten altijd uitkomst. Het was eigenlijk nog nooit gebeurd dat ze iets tekort kwamen of vergeten waren te voorkomen. En de prijs die Jim voor al die spullen had betaald, was altijd wel zo’n twintig of dertig procent lager dan ‘normaal’. Als je dat voor een heel jaar voor bijna al je boodschappen kunt realiseren, dan telt dat best lekker aan, zeker als de voorraad van die producten zo groot is dat je er de volgende aanbieding wel mee haalt. Op die manier leverde zijn geld vele malen meer rente op dan welke bank dan ook daarvoor betaalde. Vond hij.
En toch. Een paar weken geleden schoot hem te binnen dat overbuurman Goos volgens Jims’ kalender gisteren jarig moet zijn geweest. De vele jaren dat ze samen in die straat woonden, was het een vaste gewoonte geworden dat ze op verjaardagen bij elkaar een glaasje dronken, maar dit jaar was Jim daar niet voor uitgenodigd, en daar kreeg hij ineens een heel vreemd gevoel bij. Toen hij een paar dagen later Goos op straat tegenkwam, informeerde hij heel voorzichtig of Goos dit jaar zijn verjaardag niet gevierd had. Goos begon een beetje te stotteren en kreeg een rood hoofd, en Jim moest nog twee keer aandringen om hem aan het praten te krijgen.
‘Ja, eh, ja, zie je, wij vinden allemaal dat jij zo veranderd bent, eh, ja, hoe zal ik het zeggen. Je bent nu al twee keer een verjaardag vergeten, want Gijs was vorige week woensdag jarig en toen was jij er ook niet. En op mijn verjaardag hebben we er over gepraat, en toen bleek dat iedereen, eh, ja, hoe moet ik het zeggen, eh…’
‘Zeg het maar’.
‘Eh, eh, jij, eh, altijd met die hele ladingen boodschappen. We vroegen ons allemaal af of jij langzamerhand niet een hele grote krentenzaaier bent geworden, die eigenlijk niet meer bij onze verjaardagsfeesten past. Eh, ja, eh, eh.’
Jim glimlachte. Hij zweeg even, en in die seconden werd het hoofd van Goos steeds roder. Toen dat z’n toppunt had bereikt – Jim had nog nooit zo’n rode vent gezien – zei hij:
‘Tsja, iedereen mag denken wat hij of zij wil, maar dat ik door al die aankopen een krentenzaaier ben geworden, dat is de meest belachelijke redenering die ik ooit heb gehoord. Ik ben er namelijk nooit een cent rijker door geworden. Integendeel. Na elke keer dat ik zo’n karretje met boodschappen heb gekocht, heb ik precies opgeschreven hoeveel ik deze keer weer heb bespaard. Dat telde ik elke drie maanden bij elkaar op, en dan geef ik mijn hele winst weg aan twintig liefdadigheidsinstanties in binnen- en buitenland. Dat geeft mij dan weer een aardige winst omdat ik dat hele weggeefbedrag van de belasting mag aftrekken. Maar omdat ik er helemaal niet beter van wil worden, betaal ik dat voordeel ook aan die twintig instanties uit. Tsjaaa…. En als jullie het goed vinden, wil ik daar nog heel lang mee doorgaan. Dus als dat de reden is waarom ik niet meer op jullie verjaardagen wordt uitgenodigd…..’
De kop van Goos was nog roder dan rode kool geworden. Daarna werden er tamelijk regelmatig winkelwagentjes met andere bestuurders in die straat gesignaleerd. Die liefdadigheidsinstellingen waren daar wel verdraaid blij mee.
-o-o-
Geef een antwoord