Ik heb een vriendin. Sterker nog: ik heb er twee. M’n vrouw vindt ze allebei even leuk. Als ze moest kiezen – zegt ze – zou ze niet weten wie van de twee ze zou nemen. Maar gelukkig voor haar, voor mij én voor m’n twee vriendinnen hoeft m’n vrouw helemaal niet te kiezen.
Ik heb die vriendinnen al geruime tijd. Met het verstrekken van informatie over onze vriendschappen ben ik tot nu toe tamelijk terughoudend geweest, vanwege de kwade reuk die er nu eenmaal hangt rond vriendschappen tussen getrouwde mannen en andere – al dan niet getrouwde – vrouwen. Daar zit – en dat vindt iedereen, dus geef maar toe dat u dat ook vindt – een luchtje aan. Dat gaat – en dat weet óók iedereen – altijd een keer mis, dat eindigt altijd in het verkeerde bed en daar komt alleen maar ellende van. En dan hebben we het alleen nog maar over ‘gewone’ vriendschappen. Zo van een keer met een vriendin naar een concert of – maar dat wordt al een stuk riskanter – een bridgepaar vormen en hele winters lang één of twee avonden per week gezellig samen en ieder aan de andere kant van de tafel doorbrengen. Als dat soort ontmoetingen al als riskant wordt beoordeeld, hoeveel te meer zal dat het geval zijn als in bredere kring bekend zou worden wie mijn vriendinnen zijn en wat ik met ze onderneem. Om helemaal eerlijk te zijn: daar heb ik – hoewel die vriendschappen met die twee vrouwen dus al geruime tijd duren – nog bijna nooit over durven praten. Behalve met mijn vrouw, maar dat kan ook niet anders als je al zo lang en zo gelukkig getrouwd bent.
Laat ik dus beginnen met mijn twee vriendinnen aan u voor te stellen.
De eerste is Laura. Prachtige vrouw en dito ogen, twee jaar jonger dan ik, getrouwd met Edward, twee kinderen. Ze woont zo’n zestig kilometer bij me vandaan en we zitten samen in het bestuur van een landelijke vereniging, dat twee keer per jaar ’s morgens een paar uur in Amsterdam vergadert. Dan zien we elkaar dus en dan hopen we dat de vergadering niet al te lang duurt – een minuut of twintig zou ons al genoeg zijn – zodat we de rest van de dag over boeken kunnen kletsen, want dat is onze gezamenlijke hobby. Tussen de middag eten we op een bankje in het Vondelpark een krentenbolletje en ’s middags lopen we in de binnenstad zeker twaalf boekwinkels in. Eén keer per jaar gaan we samen een hele dag naar boekenstad Bredevoort en dan komen we allebei thuis met een achterbank vol tweedehands boeken. Als we elkaar ontmoeten, geven we elkaar drie kussen, links-rechts-links, als we afscheid nemen ook, en dat zijn – dat wil ik best bekennen – plezierige momenten. M’n vrouw begrijpt dat: Laura is een leuk mens, zegt ze, en zij heeft er verstand van.
Waarom doe ik dat soort dingen samen met Laura? Het antwoord is simpel: Omdat het buitengewoon prettig is om dat soort dingen samen met Laura te doen, en omdat Laura het buitengewoon prettig vindt om dat soort dingen met mij te doen. En waarom doen we dat soort dingen niet met onze eigen man of vrouw? Het antwoord is misschien nog wel simpeler: omdat haar man en mijn vrouw Bredevoort absoluut niet leuk vinden, omdat ze niet of nauwelijks in boeken geïnteresseerd zijn en er niet aan moeten denken om door Amsterdam te sjouwen, al zou mijn vrouw zo’n krentenbolletje op een bankje in het Vondelpark misschien nog wel grappig vinden. Maar je reist toch niet alleen naar Amsterdam om een krentenbolletje op een bankje in het Vondelpark te gaan eten?
Onze vriendschap lijkt – en is – dus zeer legitiem, al denk ik wel dat er toch nog mensen zijn die zeggen dat ze het daar niet mee eens zijn. Ik denk dat ze jaloers zijn, misschien wel omdat ze zichzelf niet vertrouwen.
Met m’n tweede vriendin ligt het nog een stuk ingewikkelder. Ze heet Irene, ze is twee jaar ouder dan ik, ze is gelukkig getrouwd met Wimjan en ze heeft – ongewild – geen kinderen. Even prachtig als Laura, maar dan anders. Lang, slank op het magere af, grote bos blonde krullen, schitterende ogen, aanstekelijke lach. We kennen elkaar al een jaar of vijfentwintig: van kantoor.
Hoeveel uren we samen hebben doorgebracht, is nauwelijks te berekenen. Het moeten er honderden zijn. En het meest verwonderlijke is dat we al die uren allebei helemaal naakt waren.
Ik zal nu drie regels overslaan, zodat u even op adem kunt komen.
—
—
—
Al een jaar of twintig gaan Irene en ik samen naar de sauna. Wimjan moet er niet aan dénken, mijn vrouw kan het voor mij – en dan echt uitsluitend voor mij – hooguit één keer per jaar opbrengen om één avondje met me naar de sauna te gaan, maar daar houdt het dan ook helemaal mee op. En omdat Wimjan mij kent en mijn vrouw Irene kent, én omdat we er serieus over hebben gepraat, gaan Irene en ik nu al twintig jaar lang zo tussen oktober en april een keer of drie een avond samen naar de sauna. We kleden ons in één en dezelfde kleedruimte uit, we gaan eerst samen onder de douche en daarna zitten we zeker een half uur op de rand van het voetenbad bij te praten, zonder ook maar enige behoefte of gedachte aan enig kledingstuk. Vervolgens zitten we samen een kwartiertje in het Turkse bad, daarna gaan we de sauna in om ons luie zweet kwijt te raken en ten slotte liggen we zeker een kwartier in dat heerlijk verwarmde buitenbad, zo schitterend gelegen tussen enorme dennenbomen in die bosrijke omgeving. Daarna drinken we een glaasje gezond, en vervolgens maken we weer zo’n rondje, al zitten we dan wat korter in het voetenbad omdat we op dat moment al aardig bijgepraat zijn. En als de tijd het toelaat gaan we ook nog even onder de zonnebank of nemen we nog even zo’n ontspannende massage. Ik zal u overigens uit privacy-overwegingen niet vertellen naar welke sauna we gaan, alleen dat het er heel, heel rustig is en dat je er zelfs op de drukste avonden echt niet meer dan zes of zeven mensen tegenkomt. Eén keer waren we er zelfs met z’n tweeën, dus u begrijpt mijn stilzwijgen vast wel.
Dat lijkt natuurlijk al op het vragen om een berg ellende, maar het is nog niet alles wat ik met Irene onderneem. Na al die jaren kom ik er nu eindelijk maar eens eerlijk voor uit: er is iets nog veel ergers. Irene en ik gaan namelijk – ik durf het haast niet te zeggen – één of twee keer per jaar een hele dag naar het strand. Niet zomaar ‘het’ strand, nee, na bovenstaande onthulling zult u begrijpen naar welk strand we gaan, omdat het daar zo heerlijk rustig is en omdat je daar helemaal één met de natuur bent. Ik zal u uit dezelfde privacy-overwegingen niet vertellen naar welk strand we gaan, alleen dat het er heel, heel rustig is en dat je er zelfs op de drukste dagen echt niet meer dan twintig mensen ziet, terwijl er nog eens twee- tot drieduizend aangeklede badgasten zo’n kilometer of drie bij ons vandaan liggen. Dat doen we al een jaar of tien. Van tevoren afspreken heeft geen zin, maar als de weerman ’s avonds om acht uur prachtig strandweer voorspelt, dan is de kans groot dat ik Irene of Irene mij belt of we morgen…
En dan gaan we morgen. We rijden eerst samen vijftig kilometer, we lopen daarna die ruim kilometer langs het strand, we keuren het plekje tegen de duinen en we kleden ons – helemaal dus – uit. We zetten zo’n wind- en schaduwschelp op, het eerste uur praten we weer heel wat af, soms laten we ons een poosje drijven, we draaien en keren een afgepaste hoeveelheid tijd in de zon om overal zo’n lekker kleurtje te krijgen, we lezen een mooi verhaal in een tijdschrift of we slenteren samen – of ieder alleen als de ander even geen zin heeft – een stuk langs de vloedlijn, en ook daar heb je echt geen kleren voor nodig, zelfs geen zwemkleren. Om een uur of zeven ’s avonds trekken we met de grootste weerzin onze kleren weer aan en nemen we afscheid van zand, zon, zee en vooral van natuur en schepping. Op de terugweg naar de auto zullen we nooit vergeten tegen elkaar te zeggen hoe heerlijk het was en dat we hopen dat we volgende week…..
Als we thuiskomen, begroet zij Wimjan en ik mijn vrouw met een spontane kus in het midden en vertellen we honderduit over die heerlijke dag. Of die zalige sauna. En Irene en ik nemen afscheid met drie enthousiaste kussen, links, rechts, links. M’n vrouw begrijpt dat: Irene is een leuk mens, zegt ze, en zij heeft er verstand van.
Ik kan me voorstellen dat u zich al die tijd al af zit te vragen waarom we niet met onze eigen man/vrouw naar het strand gaan. Ook het antwoord op deze vraag is het toppunt van simpelheid: omdat Wimjan en mijn vrouw het hááááten om naar het strand te gaan. Die walgelijk hete zon, dat verschroeiende zand, die glimmende mensen, dat vieze zeewater, die stank van zonnebrandcrème, die herrie van voetballende of krijsende kinderen, ze moeten er niet aan dénken. Termen als afgrijselijk, afschuwelijk, verschrikkelijk, en zo. U kent dat wel. Wimjan heeft meer op met computers en auto’s, en die kunnen niet tegen zon, zout en zand. Hij gaat bijvoorbeeld naar de autoraces van Zolder en de computerbeurs in de RAI, en dat doet hij – en dat is toch wel dubbel bizonder en uiterst riskant – met een vriendin, want die is ook gek op auto’s en computers. En mijn vrouw is gek op tuinieren en ze bezoekt elke primula- of hortensiatentoonstelling in een straal van 200 kilometer rond onze woonplaats, samen met de buurman, want die vindt dat ook zo leuk. En ’s winters zit ze twee en soms zelfs drie avonden per week te bridgen met de andere buurman. Die auto-/computervriendin van Wimjan heb ik nooit gezien, maar Irene zegt dat het een leuke vrouw is. Die twee vrienden van mijn vrouw ken ik al jaren en dat zijn prettige kerels.
Misschien hebt u zich al die tijd zitten afvragen waarom ik u dit allemaal vertel. Wat weet u eraan? Nou, ik had het allemaal even nodig omdat er zich deze week een bizonder voorval voordeed. De oudste dochter van m’n jongste broer, Maaike van zeven, logeerde een nachtje bij ons. Twee dagen eerder had Laura mij een foto gestuurd die door een straatfotograaf in Amsterdam was gemaakt: Laura en ik met een krentenbol op een bankje in het Vondelpark. Mijn vrouw vond hem prachtig en gaf hem een mooi plekje op het grote fotorek in onze woonkamer. En dus vroeg Maaike wie die vrouw was, die daar samen met mij op de foto stond.
‘Nou’, zei mijn vrouw vriendelijk, ‘dat is zijn vriendin.’
Van de ene op de andere seconde veranderde het kindergezicht van uitgesproken uitgelaten naar uitzinnige kwaadheid. Ze keek me ontzettend boos aan, draaide zich om en wierp zich huilend op de bank. We waren met stomheid geslagen.
Mijn vrouw probeerde er achter te komen. Eerst moest Maaike daar niks van hebben, maar na even aandringen, kwam er hortend en stotend uit:
‘De vader van Cristel heeft ook een vriendin. En nou is Cristel haar vader kwijt, en haar moeder is alleen maar verdrietig.’
’t Was moeilijk uit te leggen, maar ’t is toch gelukt.
Bizonder hoor, zo’n kind.
-o-o-
Clemens van Brunschot zegt
Haha, wat mooi, Jaap. Jullie zijn de rest van de mensheid ver voor.