De hele buurt bestond uit een rijtje van vier huizen en lag zo’n dikke driehonderd meter buiten de rest van de bebouwing van het dorp. En hoewel dat eigenlijk maar een beperkte afstand was, was het er in de loop van de jaren op gaan lijken dat het min of meer een aparte gemeenschap was. Ofwel: een apart dorp van niet meer dan dat rijtje van vier.
De bewoners van die vier huizen konden het goed met elkaar vinden. Ze overliepen elkaar niet, maar als ze elkaar op straat of in de tuin zagen dan kon er altijd wel even een praatje af. En alleen dat was al best bizonder, omdat er nogal wat verschil in de leeftijd van de bewoners zat. Zo waren de bewoners van nummers 2, 4 en 8 met hun veertig tot vijftig jaar in de bloei van hun leven, maar staken Jan en Riet van nummer 6 met hun respectievelijk drie- en tweeënzeventig jaar daar met kop en schouders bovenuit.
Frappant was wel dat er de laatste drie jaar in de hele rij geen jeugd meer te bekennen viel: het echtpaar op nummer 4 was altijd kinderloos geweest, de in totaal vier kinderen van de nummers 2 en 8 hadden het ouderlijk huis allemaal al verlaten. Eén daarvan was getrouwd, de drie anderen studeerden aan universiteiten op afstanden die te groot waren om heen en weer te fietsen. Het was dus een rustig buurtje geworden, en geen van de acht huidige bewoners had daar ook maar enige moeite mee.
Ze hadden het goed met elkaar. Als ze op vakantie gingen, gaven ze hun mede-buurtbewoners allemaal een briefje met hun verblijfplaats, telefoonnummers en kentekens van auto’s en caravans, en als die vakanties wat lang duurden, waren de naaste buren graag bereid even de planten in de tuin water te geven of het gras te maaien. En voor de planten die binnen stonden, kregen de buren voor alle zekerheid zelfs nog een huissleutel van de vakantiegangers. Kon je het nog mooier of prettiger bedenken?
Een logisch gevolg van de leeftijdsopbouw van de buurt was dat het er vijf dagen per week bijna onvoorstelbaar rustig was: de zes ‘jongeren’ verlieten de buurt ’s morgens zo ergens tussen acht en half negen en kwamen dan niet voor een uur of zes à zeven terug, en heel vaak ook nog een stuk later. Dan moesten ze overwerken of na hun werk nog naar een receptie, of boodschappen doen of met de auto nog even naar de garage, of trakteerden ze hun partner op een etentje in de naburige stad omdat eten koken na een drukke werkdag ook niet altijd even prettig was.
Jan en Riet vonden het allemaal best: ze hielden van rust. Maar in de loop van de laatste jaren hadden ze ontdekt dat er aan dit hele stramien één opmerkelijk bezwaar zat: er ging vrijwel geen dag voorbij of de bel ging als zij ’s avonds gezellig samen warm zaten te eten. En heel vaak bleef het niet bij één bel, maar waren het er twee. Het record stond op drie keer.
Er was wel een grote mate van overeenkomst tussen al die bellers: afgezien van een enkele collectant voor een goed doel waren alle bellenduwers vrij jonge mannen die hun auto voor één van de nummers 2, 4 of 8 hadden gezet, maar nu met een pakket in hun hand op de stoep van nummer 6 stonden. Of ze dat pakket even mochten afgeven en of ze daarvoor even hun handtekening wilden zetten.
Als dat voor de eerste keer gebeurt, heb je er geen enkele moeite mee. Je legt je vork en mes even naast je bord, je loopt naar de deur, je neemt het pak in ontvangst en zet je handtekening op de whattsapp. Als je weer gaat zitten, merk je alleen maar dat je eten iets minder warm geworden is, maar dat heb je graag voor je buren over. Vonden Jan en Riet. En dat de buurmannen of
-vrouwen dan om een uur of negen of half tien op de bel drukten om hun pakje op te halen, was soms wel lastig omdat ze net naar een boeiend toneelstuk of het journaal zaten te kijken.
Als zoiets een doodenkele keer gebeurt, doe je het graag voor je buren. Maar als het elke avond gebeurt, wordt het toch wat lastiger, vooral als de bezorger een kwartier na zijn eerste belletje nog een keer op je stoep staat omdat hij ontdekt had dat er nog een pakket voor nummer 2, 4 of 8 in de auto lag.
En menigmaal kwam het moment waarop de buurvrouw of -man aanbelde ook niet zo goed uit, omdat Jan of Riet net onder de douche stond, of middenin een spelletje Triominos of zo zaten.
Toen hun eten op een avond drie keer iets minder warm – en dus eigenlijk gewoon nogal koud – geworden was omdat er telkens weer zo’n man met een pakket voor de deur stond en er alweer een handtekening gezet moest worden én de bel later tijdens dat schitterende blijspel ook al rinkelde omdat er weer een buurvrouw of –man op de stoep stond om het pakket op te halen, toen begon er toch iets van irritatie bij Jan en Riet te groeien. En als dat elke werkdag nog iets wordt aangewakkerd, ontstaat er op den duur een sfeer die je best een soort hekel kunt noemen.
Toen dat zo allemaal ongeveer een jaar had geduurd en ze er samen vaak over hadden gepraat, kwam er in Jan een nogal creatieve gedachte op. Toen de eerstvolgende belduwer hem een flink pak in handen gaf dat hij eerst op de grond moest zetten om zijn handtekening te zetten, vroeg Jan:
‘Eigenlijk, ehhh, eigenlijk zou u mij hiervoor moeten betalen.’
‘Hoezo?’ vroeg de man, en het leek erop alsof hij verrast was. Het klonk wantrouwend en niet vriendelijk.
‘Omdat u de prijs voor de bezorging bij de buren in uw zak steekt en vervolgens mij de klus laat klaren.’
‘Tja”, zei de man, stak zijn whattsapp in zijn zak en zei: ‘Tsja, dat kan ik ook niet helpen!’
‘Denk er maar eens goed over na. Ik zou graag dat u mij de volgende keer en alle keren daarna twee kwartjes per keer betaalt.’
Daar keek de man van op, dat was hem nog nooit overkomen. Wat een onzin, wat een gigantische egoïst.
‘Dat dacht ik niet,” zei hij, draaide zich om en liep naar z’n auto. Maar toen hij drie dagen later ’s avonds om kwart over negen voor het bezorgen van het desbetreffende pakje drie kilometer moest omrijden, ging hij er toch wat genuanceerder over denken. De week daarop belde hij weer aan op nummer 6, gaf Jan eerst twee kwartjes, daarna het pakket voor nummer 8 en tenslotte de whattsapp voor de handtekening. Hij nam afscheid met een kleine knik, en Jan vond het prima. In de dagen daarop speelde dit ritueel zich nog drie keer af met drie andere bezorgers, en daarna was het een vanzelfsprekendheid geworden.
Het ging niet om grote bedragen, maar Jan vond het toch wel grappig. De opbrengst van zijn uitvinding deed hij in een blikken busje, en dat maakte hij een paar keer per jaar leeg. De helft maakte hij dan over aan Artsen Zonder Grenzen, van de andere helft gingen ze zo nu en dan ’s avonds naar het Pannenkoekenhuis dat twee dorpen verderop lag. Daar werden ze door niemand gestoord en bleven de pannenkoeken heerlijk warm tot en met de laatste hap. En van die andere helft konden ze in Ghana lekker mee-eten!
Barbara vd Beukel zegt
Goed bedacht!