Eigenlijk was Herman met z’n drieënvijftig nog wat jong om het nu al aan z’n prostaat te hebben, maar ‘t was niet anders en hij wist dat het er niet beter van werd als hij zich ertegen zou verzetten. Voor opereren voelde hij niet veel en zolang het niet erger werd dan het nu was, zou hij zo’n operatie nog best een paar jaar kunnen uitstellen. Misschien vonden ze tegen die tijd nog wat betere methoden uit, en dat is nooit weg, dacht hij, want hij hield niet van medisch gefrutsel in die toch tamelijk gevoelige buurt. Dus nam hij er maar genoegen mee dat hij veel vaker dan vroeger ineens heel nodig moest plassen, ook al bleek dan later dat het minder nodig was dan hij van tevoren had gedacht.
Toch was het soms lastig. Herman was vertegenwoordiger met het hele land als zijn werkterrein, en hij zat dus nogal veel op de weg. Zestig- tot zeventigduizend kilometer per jaar, ongeveer. In de tijd dat hij voor het eerst wat van z’n kwaaltje – zoals hij dat noemde – merkte, stond hij nogal eens voor verrassingen. Dan liep hij in de stad of dan was hij net bij een klant of drie kilometer op de snelweg en dan dacht hij dat z’n blaas ineens klapte, en dat terwijl hij een half uur daarvóór nog was geweest. Meestal vond hij daar wel een goede oplossing voor, bijvoorbeeld door even bij de Hema of Mac Donalds binnen te lopen, of bij die klant gewoon te vragen of hij even naar het toilet mocht, of door een parkeerterrein op te rijden waar dan wel geen toilet maar toch tamelijk veel bomen stonden. Maar soms gaf het echt problemen. Die ene keer bijvoorbeeld, toen hij bij Werkendam in een stilstaande file terechtkwam: dat was echt een ramp geweest. Ten einde raad had hij niet anders weten te doen dan het portier te openen en vanaf z’n zitplaats gewoon naar buiten te plassen. Hoewel waarschijnlijk alleen de man achter hem dat had gezien, had hij zich rot gegeneerd en had hij zelfs een kwartier later nog niet het lef gehad om in z’n achteruitkijkspiegel te kijken omdat hij bang was dat die ander zich nog steeds zat te bescheuren. Het was maar goed dat die file een dik half uur later aan het rijden ging, want toen moest hij alweer nodig. Op de dichtstbijzijnde parkeerplaats zag hij overigens tot z’n voldoening dat hij waarschijnlijk niet de enige was die met dat probleem kampte: achter vrijwel elke behoorlijke boom en bij elk bosje stond een kerel van zo boven de zestig. Dat troostte hem dan weer een beetje.
Dat voorval had hem toch wel aan het denken gezet. Al te lang hoefde dat niet, want de oplossing was simpel: een paar dagen na die file lag er onder de bestuurdersstoel van zijn auto een lege fles met een tamelijk wijde opening, die met een prima schroefdop werd afgesloten. Het gaf hem een heel geruststellend gevoel. Hij kwam daarna natuurlijk nog tamelijk regelmatig in een file terecht, maar hoe lang die ook duurde: de fles bood uitkomst. Van benauwdheid was geen sprake meer en van delicate situaties evenmin. Op den duur gebruikte hij die fles ook als er geen file te bekennen was, bijvoorbeeld als hij naar een klant moest en wist dat het gesprek langer dan een minuut of twintig zou gaan duren. Op de plaats waar hij z’n auto parkeerde, gebruikte hij dan met enige omzichtigheid gewoon de fles, zodat hij opgelucht en zonder vrees het bezoek tegemoet kon zien. Het sterkte zijn zelfvertrouwen aanzienlijk. Hij vond ook dat er best met die kwaal te leven viel: als je het handig aanpakte, had niemand er last van, en hijzelf ook niet. Op den duur vergat hij bijna dat er iets met hem aan de hand was en een mogelijke operatie werd steeds langer uitgesteld, maar dan wel na overleg met de huisarts en met regelmatige controle van z’n PSA-getal, want daaraan kunnen ze zien of het niks ernstigs is.
Drie jaar is dat goed gegaan. Stond hij in een file, dan haalde hij – als dat nodig was – met een geroutineerd gebaar de fles onder zijn stoel vandaan en loste het probleem op zonder dat iemand uit de omgevende auto’s in de gaten had wat hij aan het doen was. Hij had zich zelfs aangeleerd om tamelijk feestelijk om zich heen te kijken als hij met dat karweitje bezig was. Dat deed hij ook die keer toen het verkeer op de A12 op een mooie zomerse dag tussen Maarsbergen en Bunnik volkomen vastzat. Hij keek tamelijk feestelijk om zich heen, maar had niet in de gaten dat de dame achter hem uit haar auto stapte om hem om een vuurtje te vragen. Op het moment dat hij met z’n karwei bezig was, stak zij haar hoofd door het zijraampje en zij zag – zonder op details te letten – hoe hij erbij zat. Onmiddellijk trok ze haar hoofd terug en meteen begon ze grof te schelden. Dat hij een smerige viezerik was, getver wat een smeerkees, en nog een heleboel van dat moois. Ze stampte op de rijbaan en ze schopte zelfs tegen de zijkant van zijn auto, en omdat hij nauwelijks reageerde en alleen maar strak voor zich uit bleef kijken terwijl zijn hoofd steeds roder werd, werd ze hoe langer hoe kwader en begon ze steeds harder te gillen. Er kwamen andere mannen en vrouwen uit de omringende auto’s en die vroegen wat er aan de hand was, en met een overslaande stem schreeuwde ze dat die vent in die auto een viezerik was en dat ze zich de klere was geschrokken. Daardoor begonnen die andere mannen en vrouwen ook tamelijk lelijk tegen hem te doen, zo lelijk dat hij ervan afzag om uit te leggen wat er precies aan de hand was. Hij kon niks anders doen dan z’n raampjes dichtdraaien en ervoor zorgen dat z’n deuren op slot zaten, want als hij naar die schreeuwende koppen keek, waren ze er niks te beroerd voor om hem uit z’n auto te trekken. Het was z’n redding dat de file zich juist op dat moment zachtjes in beweging zette, en – gelukkig voor hem – blééf rijden. Wel had hij het die eerste kilometers nog zwaar te verduren: er werd heel wat getoeterd, op voorhoofden gewezen en met gebalde vuisten gezwaaid, en drie keer werd hij zelfs behoorlijk gesneden. En toen hij het hele verhaal ‘s avonds net aan zijn vrouw had verteld, ging de bel en stond er een agent op de stoep omdat er aangifte was gedaan. Het kostte heel wat moeite de man ervan te overtuigen dat het anders in elkaar zat dan hem was verteld. Gelukkig was het een sportieve agent, die het aangeboden kopje koffie lachend accepteerde en toen zelf met een aantal mooie verhaaltjes kwam.
De volgende dag zat Herman bij de dokter. Twee maanden later werd hij geopereerd. Die fles had hij daarna niet meer nodig.
Geef een antwoord