Toen Gerard in de krant de overlijdensadvertentie van de heer Dirk Keikramp zag staan, was het alsof er in één seconde een jaar of 50 wegvielen. Het was alsof hij in één klap in de tweede klas van het lyceum zat en dat de heer Keikramp voor die klas stond. Het was een hele grote klas, waar de leerlingen bijna bovenop elkaar zaten, allemaal in van die bankjes waar in normale omstandigheden één leerling paste, maar die nu ineens overvol waren: niet één maar twee leerlingen per bankje. De reden daarvoor was eenvoudig: de leraar Frans had zich die morgen ziek gemeld, een vervanger was niet aanwezig en de leerlingen van klas 2B kregen te horen dat zij dat ene uur letterlijk moesten aanschuiven bij hun leeftijdgenootjes van 2C, die op dat moment les kregen van de leraar Nederlands, en dat was de heer Keikramp.
Hoewel de heer Keikramp een zeer ervaren leraar was, zag hij het niet zitten om te proberen die afgeladen klas van pubertjes iets over de Nederlandse taal bij te brengen. En om zijn populariteit een beetje te verhogen, stelde hij voor dat ze een leuk spel zouden spelen. Een naam had hij niet, die was hij blijkbaar vergeten, maar het was makkelijk uit te leggen. Alle jongelui kregen de opdracht om pen en papier te voorschijn te halen, en het meisje dat helemaal achterin de klas zat mocht naar voren komen om in haar leerboek Nederlands een letter te prikken. Vervolgens gaf Keikramp de vragen op die de jongelui moesten beantwoorden: een plaats in Nederland, een rivier in Nederland, een land in de wereld, een gebergte, een eiland, enzovoort, en iedereen moest dan een naam bedenken die met die ene letter begon. En hoe minder jongelui eenzelfde naam opschreven, hoe meer punten zij kregen.
Gerard was met z’n twaalf jaar de jongste van die dubbele klas omdat hij op de lagere school de vierde klas had overgeslagen. Desondanks won hij het eerste spel, maar dat kwam vooral omdat hij het thuis al tig keer met z’n vriendjes, broer en twee zusjes had gespeeld en dus vrijwel alle steden, dorpen, rivieren, landen en bergen kende en er dus zéér ervaren in was. En tot z’n grote verbazing won hij nu in die klas het eerste spelletje met Delft, Denemarken en nog zeven D’s.
De heer Keikramp begreep het niet of nauwelijks, want Gerard was voor hem nu al een maand of zes niet alleen het jongste maar ook het domste kind van de klas. Hij hield het er dus maar op dat hier wel erg duidelijk van toeval sprake was.
Het tweede spelletje begon met een H. Vijftig jaar later wist Gerard die beginletter nog precies en ook welke rivier hij met die beginletter had opgeschreven: de Hoogeveense Vaart. Toen hij dat had verteld, stak ook het meisje dat vóór hem zat haar vinger op: ook zij had de Hoogeveense Vaart.
Daarvoor kreeg Gerard dus weer erg veel punten en won hij ook dat tweede spelletje.
En toen ontstak de heer Keikramp in donderende woede. Hij keek Gerard aan en begon een gigantische scheldpartij. Dat Gerard een geniepig rotventje was omdat hij de naam van die rivier van dat meisje had afgekeken. Dat het hem nu helemaal duidelijk was hoe Gerard dat eerste spelletje had kunnen winnen. Dat hij nog nooit zoiets smerigs had meegemaakt.
En zo ging de heer Keikramp zeker een kwartier achter elkaar door, totdat de schoolbel daar een eind aan maakte. Alle kinderen verlieten stil en schoorvoetend de klas, niemand wist er raad mee, en die ene die totaal vernederd en ontdaan was, werd door niemand in bescherming genomen. En niemand nam de moeite om aan Gerard te vragen óf hij die Hoogeveense Vaart en al die andere puntgevers had gespiekt. Toch was er maar één die er absoluut zeker van was dat hij dat niet had gedaan, en dat was Gerard zelf. Eerlijk niet.
Vanaf dat incident en die schandelijke Keikramp-tirade vereenzaamde Gerard in hoog tempo. Twee weken na dat incident stond hij in de pauze alleen z’n boterham op te eten en moest hij in z’n eentje naar en van school fietsen. Zelfs het spelen op straat met buurtgenootjes leed er onder.
Het duurde een maand voordat zijn ouders er ook iets van merkten. Er kwamen geen vriendjes meer aanlopen, z’n huiswerk moest hij voortaan in z’n eentje maken, en zelfs in het voetbalelftal kreeg hij nauwelijks ballen meer toegespeeld.
Gerard vereenzaamde en verstilde helemaal.
En toch.
Aan het eind van dat schooljaar kreeg Gerard tot zijn eigen verbazing te horen dat hij ondanks die vijf voor Nederlands toch naar de derde klas mocht. Voor Gerard zelf maakte het niet veel uit: het belangrijkste was dat het ernaar uitzag dat hij ook komend jaar weer Nederlands van Keikramp zou krijgen. Alleen al die gedachte verknalde het vooruitzicht op het volgende schooljaar, en zelfs op de grote vakantie.
Na twee weken vakantie brak totaal onverwacht zijn grote feestdag aan: zijn vader had een prachtige baan gekregen in Limburg, zeker honderdvijftig kilometer van die verschrikkelijke school vandaan. Nog voordat de grote vakantie was afgelopen waren ze verhuisd. Dat betekende voor Gerard maar één ding: hij was verlost van Keikramp, voor altijd en eeuwig. Op zijn nieuwe school duurde het een week of drie voordat hij zijn wantrouwen tegenover mensen in het algemeen en leraren in het bizonder kwijt was. En het meest verrassende was dat hij zelfs de lessen Nederlands fijn begon te vinden.
Niet te geloven. Dat vond hij zelf ook, maar hij kreeg nu in Limburg les van een fantastische leraar. Het kwam zelfs zover dat hij vier jaar later zijn eindexamen haalde met een negen voor Nederlands en een aantal liefhebberijen die ook op dat terrein lagen. Bij de diploma-uitreiking vroeg de rector van de school zelfs of hij over een paar jaar leraar Nederlands van die school wilde worden! Twee maanden na dat examen verscheen zijn eerste gedicht in een literair blad, waarop door verschillende kranten enthousiast werd gereageerd. Dat was het begin van steeds meer en mooier. Zelfs zijn vervolgstudie én de baan die hij na die studie kreeg aangeboden, gaven hem erg veel voldoening. Zes jaar nadat hij was afgestudeerd werd hij uitgenodigd om lid te worden van een schrijversvereniging, omdat hij twee boeken had geschreven die fraaie recensies hadden gekregen. Hij vond het allemaal prachtig en genoot ervan met volle teugen.
Keikramp was helemaal uit het gezicht verdwenen.
Toen hij een jaar of twaalf lid van die club was, overleed de voorzitter. De begrafenisdienst én de aansluitende condoleancereceptie lieten duidelijk zien welke bizondere plaats die voorzitter had ingenomen: de kerk was helemaal vol en tijdens de receptie duurde het een half uur voordat je de weduwe en haar kinderen kon condoleren.
En plotseling verscheen daar Keikramp weer in beeld. Gerard had hem al even bezig gezien: een wat oudere man die iedereen die hij op die receptie tegenkwam een hand gaf, zich voorstelde en dan condoleerde. En toen hij Gerard ook een hand wilde geven, kon deze het nog net opbrengen om met grote verwondering en afschuw te vragen: ‘Keikramp?’
De ogen van de man gingen wijd open, alsof hij wilde vragen met wie hij de eer had. Maar in plaats van hem een hand te geven, draaide Gerard zijn rug naar hem toe, liep naar de koffietafel en liet de man voor joker staan. De koffie smaakte heerlijk en Gerard had er een prima gevoel bij: eindelijk had hij een beetje wraak kunnen nemen.
Twee weken later deden Gerard en zijn vrouw hun jaarlijkse ‘Dagje Bredevoort’: een prachtig stadje in de Achterhoek met tientallen tweedehands boekwinkels. Bij de zevende winkel zag Gerard plotseling een klein, onaantrekkelijk flodderboekje liggen dat was geschreven en in eigen beheer uitgegeven door ene heer D. Keikramp. De vraagprijs was één kwartje. En het grootste feest was dat het naast een fraai tweedehands exemplaar van het eerste boek van Gerard lag, waarvan de vraagprijs twaalf euro was.
Kan wraak nog mooier zijn?
-o-o-
diet de Ridder zegt
antwoord: NEE