Belladonna zat hoog te paard. Voor een goed begrip: letterlijk, al kon ze er figuurlijk ook wat van. Het was een groot paard, van de grond tot en met het zadel mat hij – het was een ‘hij’ want hij heette Floris – op een paar centimeter na twee volle meters. Als zij dan in dat zadel zat en haar rug rechtte – en dat deed ze altijd automatisch behalve in haar slaap als ze elke vorm van controle en belangrijkdoenerij over zichzelf had verloren – dan kwam daar nog eens zo ongeveer een meter bij, zijnde het stuk dat ze in zithouding in totaal boven het paard uitstak. Niemand heeft het ooit nagemeten, maar de werkelijke hoogte van deze vrouw en dit paard samen lag echt wel in de buurt van de drie meter. Uitroepteken! En voor de kenners: Floris was een originele shire, het grootste paard ter wereld. Zwart als git, met vier witte sokken.
Goedemorgen. Dat zul je tegenkomen op een landweggetje! Maar zit er niet over in: de combinatie van deze vrouw en dit paard kom je nooit op een landweggetje tegen en dat ligt heus niet aan dat paard en ook niet aan het landweggetje, want die zijn allebei van plattelandsafkomst. En dát je ze niet op een landweggetje tegenkomt, heeft maar één reden: jij en ik mogen daar dan per ongeluk weleens even lopen om er van de natuur te genieten, maar verder kom je er bijna geen hond tegen. Als daar dan niemand loopt die vol ver- en bewondering van zijn stok valt vanwege de machtig imposante combinatie die er dan op dat landweggetje te zien zou zijn, dan is dat nou precies de reden waarom zij niet op dat landweggetje wil komen, en zeker niet met dit paard. Zij wilde namelijk gezien worden, en dan heb je helemaal niks aan een landweggetje. Dan wil je in de drukste straat van de grootste stad op aarde ruiteren en dat is andere thee dan een landweggetje.
Op zo’n landweggetje kom je trouwens ook niemand tegen die precies weet wat de functie inhoudt die deze mevrouw in het leven van alledag uitoefent.
Dat is voor een gewone bliksem als jij en ik ook niet zo’n wonder, want deze mevrouw luistert naar de functie van Transaction Officer by Corporate Actions Custody & Control of ABC Operations bij de buitenlandafdeling van een zéér groot Nederlands bedrijf, en het ontbreekt er nog maar aan dat dat laatste niet ook in het Engels wordt aangeduid. Dat soort functies schijnt in Nederland echt te bestaan.
Mijn hemel: dat zal je baan wezen! Kom je ’s avonds van je werk thuis, vraagt je man hoe het vandaag was schat, en vertel je hem dat de hoogste Director met een hoofdletter heeft gevraagd of je Transaction Officer by Corporate Actions Custody & Control of ABC Operations bij de buitenlandafdeling van dat zéér grote Nederlandse bedrijf wilt worden. Elk gewoon schepsel zal bij zo’n mededeling gewoon van verbazing van z’n stoel vallen of zich aan de trapleuning moeten vasthouden om niet om te vallen, maar de man van deze mevrouw zei alleen maar en met enige twijfel in zijn stem:
‘Goh, leuk. Alleen maar ‘officer’ en geen ‘director’, en zeker geen director met een hoofdletter?’
‘Nee, dat vind ik ook wel een bezwaar, maar je moet toch ergens beginnen, hè?’
‘Hoe oud is de baas die je daar krijgt?’
‘Ik denk een jaar of achtenvijftig.’
‘En heeft hij het al over vervroegd pensioen gehad? Of dat hij je graag snel wil inwerken zodat je zijn functie kunt overnemen omdat hij binnenkort president-directeur wordt?’
‘Nee, daar heeft hij het nog niet over gehad, maar daar ga ik het natuurlijk wel met hem over hebben als ik een paar weken in die functie heb gewerkt.’
‘O ja, nog een klein vraagje: heb je er een flauw idee van wat je in die functie moet doen?’
‘Nee, niet meteen, maar hij wist zeker dat ik er geknipt voor was. Het schijnt iets met beheer te maken te hebben, maar dat is alles wat ik ervan weet. Ik denk wel dat ik heel veel zal moeten glimlachen. Op mijn manier dan’.
Ze lachte haar man op haar manier toe. Die wist precies wat ze bedoelde en hoe dat in haar werk ging. Ook in dit werk. En thuis. En onder de koffie of de avondmaaltijd. En bij het boodschappen doen, en als er visite is, en in bed als er een lichtje is blijven branden en het lijkt alsof haar hele lichaam zo glimlacht, en altijd en overal: die glimlach die ze altijd te voorschijn kon toveren als ze bij wie dan ook iets gedaan wilde hebben en waarmee ze haar hele wereld naar haar hand zette.
Die glimlach was haar handelsmerk, haar keurmerk, zelfs als ze een pestbui of ruzie had. Alleen als ze in diepe slaap was, was hij van haar gezicht verdwenen. Geen mens die deze glimlach had gezien, zou hem ooit vergeten, maar de gevoelens die de glimlach bij al die mensen achterliet, waren totaal verschillend. De één dacht dat dat de mooiste/liefste/aardigste/prettigste/meest markante/meest charmante/meest verbazingwekkende/meest indrukwekkende/ meest sprankelende /meest karakteristieke enzovoort glimlach was die hij of zij ooit gezien had, en dat gaf een prettig gevoel. Maar een ander – of honderd anderen – vertrouwde/n die glimlach niet. Hem en hun gaf die glimlach een onbestemd gevoel van ikweetnietwat ikdaarvanzeggenofdenkenmoet, van onbehagen.
De enige die er geen bepaalde gevoelens bij kreeg als hij haar glimlach zag, was haar man. Hij was op haar uitgekeken, hij wist precies hoe het en zij werkte en hoe ze hem – die glimlach dan – gebruikte om elk doel – zelfs het allerhoogste – te bereiken. En toen zij ontdekt had hoe het met haar man werkelijk was gesteld, had zij Floris aangeschaft.
Toch was er in het gewone dagelijkse leven een moment waarop zij alleen dan met de allergrootste moeite die glimlach op haar gezicht kon handhaven en soms was zelfs die allergrootste moeite niet genoeg. Dat was als zij op de rug van Floris door de Prof. dr. ir. Van den Hoogstraten-tot-Uffelerweerdlaan in de chique buurt van haar woonplaats reed en het paard in zijn onschuld en wanhoop plotseling erg nodig moest. Wie eenmaal gezien heeft waartoe een shire op dat punt in staat is, kan heel goed begrijpen dat het dier daar even een rustpauze voor nodig heeft. Floris verschilde op dat punt geen millimeter van alle andere shires die zo nu en dan nodig moeten. Het deed er niet toe waar hij op dat moment was en zelfs niet wie er op zijn rug zat, maar hij vond dat een karwei om even bij stil te staan. Dat deed hij dan ook. Hij stond stil en de enige beweging waartoe hij te bewegen was, was het lichtelijk optillen van zijn staart. Belladonna kon aan de teugels trekken zo hard ze wilde, hij stond stil, tilde zijn staart op en liet midden op straat vallen wat hem dwars had gezeten. Pas daarna had het teugeltrekken weer resultaat en vervolgde hij zijn weg, zichtbaar opgelucht. Bij Belladonna duurde dat langer: pas als zij minstens honderd meter van zijn prestatie verwijderd waren, keerde die -haar – glimlach langzaam en nogal onzeker op haar gezicht terug.
Wie eenmaal het genoegen – of ongenoegen – heeft gesmaakt om te aanschouwen waartoe shires op dat punt in staat zijn, zal begrijpen waarom Belladonna op zo’n moment enigszins uit haar doen was en zich nogal gegeneerd voelde. Wie die prestatie voor de eerste keer ziet liggen zonder dat de maker nog in de buurt is, zou bijna denken dat er een soort wegversperring is opgeworpen. Belladonna had dat al duizend keer gezien, maar wennen deed het nooit. Integendeel, ze schaamde zich, maar probeerde uit alle macht daar zo weinig mogelijk van te laten merken. Ze moest gewoon wel met Floris meewerken als het weer zover was. Ze moest stilstaan, ze moest hem niet met haar laarzen in zijn zij porren of met het zweepje op zijn achterste tikken. En als er mensen in de buurt waren die ervan opkeken wat daar midden op straat werd gedeponeerd, dan had ze geleerd dat er maar één reactie van haar aanbeveling verdiende: geen reactie. Neutraal kijken, net of je niks ziet, je blik op de verte. Geen glimlach, want die trok teveel aandacht.
Als zo’n enorm paard zo’n karwei eenmaal op straat voor jouw huisdeur heeft geklaard, dan ben je daar niet blij mee. En éénmaal is nog tot daaraan toe, maar er zijn paarden die er een gewoonte van hebben gemaakt om die klus doorgaans en voorzover mogelijk steeds op dezelfde plek te klaren. Als het paard van de melkboer daar vroeger jouw voordeur voor had uitgekozen, dan was je gesjochten, behalve als je een grote groentetuin had. Maar de mevrouw van die voordeur in de Prof. dr. ir. Van den Hoogstraten-tot-Uffelerweerdlaan hád helemaal geen groentetuin, en toch reed Belladona daar elke zaterdag- en zondagmiddag op Floris doorheen omdat ze die straat en haar bewoners expliciet had uitgekozen om gezien te worden én om uiteindelijk terecht te komen op het fietspad van de tamelijk drukke weg. Haar ideale route dus.
De eerste keer dat dat gebeurd was, hadden de banden van de BMW’s, Mercedessen en Audi’s uit die buurt dat probleem opgelost, maar toen alle opritten naar alle garages van de Prof. dr. ir. Van den Hoogstraten-tot-Uffelerweerdlaan van de gevolgen daarvan waren voorzien, begon het de bewoners van die laan behoorlijk de keel uit te hangen. Figuurlijk.
Dit kon zo niet doorgaan. Vonden zij. En dus volgde er buurtoverleg. Per telefoon. Resultaat daarvan was dat er op de eerstkomende zaterdagmorgen een jongen van een jaar of twaalf zich enigszins terughoudend met een spandoek voor het zwaarstgetroffen huis had opgesteld. De jongen heette Jankeeswillem, en op het spandoek stond: Wij Willen Geen Hoop!
Een kwartier nadat Jankeeswillem daar had plaatsgenomen, werd het doel waarnaar hij namens de straat streefde, door Floris de grond ingeboord. Jankeeswillem keek er met afgrijzen naar. Zijn missie was mislukt.
Er moest dus zwaarder geschut komen. Voor de daaropvolgende zondag konden geen vrijwilligers worden gerekruteerd omdat ze allemaal naar het hockey- en/of tennisveld moesten, maar de zaterdag daarna kwam de buurt met grof geschut: vier jongelui, in leeftijd variërend van elf tot dertien jaar, die zich met een heel groot spandoek over de hele breedte van de straat hadden geposteerd. En op dat spandoek stond: Weg met de Hoop!!!!!
Het hielp niet. Ze stonden daar weliswaar manhaftig over de hele breedte van de straat, maar toen Floris met zijn onwaarschijnlijk imposante omvang naderbij kwam, vluchtten zij alle kanten op. Het antwoord van Floris raakte even later in doffe ploffen de grond en vormde een berg die geheel bij zijn verschijning paste.
Van achter de gordijnen hadden de bewoners van de meest nabijgelegen villa’s het tafereel met afschuw gadegeslagen en Belladonna keek alsof het haar niet aanging. Aan de glimlach die na vijftig meter weer breeduit van haar gezicht was af te lezen, kon je zien dat ze die jongens waarschijnlijk niet eens had opgemerkt en het spandoek niet had gelezen. Wél al die blikken van al die belangrijke mensen achter al die gordijnen. En daar ging het haar nu eenmaal om.
Op initiatief van de heer Swartsluis Michaxelis, in het dagelijks leven president-directeur van een van de grootste oliebedrijven van ons land, stond er twee dagen later aan het begin en het eind van de straat een bordje dat verdacht veel op een officieel bordje leek, en daar stond op: Verboden voor ruiters. Belladonna zag het niet en Floris kon niet lezen, maar herhaalde zijn kunststukje met opgeheven hoofd en staart op de gebruikelijke plek. Twee dagen later werd het bordje door een politieagent verwijderd.
De buurt was het over één ding helemaal eens: dit is om gek van te worden. Drie bewoners hadden bij hun avondlijke honduitlaatwandeling niet gezien dat er zich op hun pad restanten van het bezoek van Floris bevonden en waren daar middenin getrapt. Dat was niet de schuld van Floris, maar van de BMW’s, Audi’s en Mercedessen, waarvan de banden de smurrie over de diverse uitritten hadden uitgesmeerd. Met grote walging stonden ze even later de sporen van hun wandeling met een mesje onder hun schoenen vandaan te krabben. Er maakte zich een enorme kwaadheid van hen meester: zij waren weliswaar niet gewend om het wandelproduct van hun eigen honden op te ruimen, maar de omvang daarvan stond natuurlijk in geen enkele verhouding met wat dat paard …. En dat ze met hun klacht op het politiebureau ook al niks bereikten, bracht hen bijna tot razernij. Waar hebben we tegenwoordig eigenlijk nog politie voor? vroeg barones Swartsluis Michaxelis zich in wanhoop af. En heel voorzichtig dacht zij in haar meest sombere momenten zelfs aan verhuizen.
Haar buurvrouw overwoog de hulp van een psycholoog in te roepen, anderen zorgden ervoor voortaan ook op zaterdagmiddag op het hockey- of tennisveld te vertoeven en weer anderen trokken zich op de meest gevreesde uren op de zolder of in het souterrain van hun villa achter de computer terug. Ze konden het niet meer aanzien.
En toen ineens was het afgelopen. Vier maanden nadat Floris zijn eerste onheil had gesticht en alle bewoners van de Prof. dr. ir. Van den Hoogstraten-tot-Uffelerweerdlaan het uur u van die zaterdag met angst en beven tegemoet zagen, was er geen spoor van paard en ruitster te bekennen. Het werd één uur later, anderhalf, twee, drie, het werd avond, nacht, de volgende dag. Geen paard, geen ruitster. Die dag wiste een enorme onweersbui de laatste sporen van Floris in de Prof. dr. ir. Van den Hoogstraten-tot-Uffelerweerdlaan uit.
Nooit zou de buurt achter de echte oorzaak van hun wegblijven komen. Toch was die tamelijk eenvoudig: de man van Belladonna, die zo op haar glimlach was uitgekeken, had vrij plotseling een andere baan gekregen. In een andere stad, honderdvijftig kilometer van hun huidige woonplaats verwijderd. Hij was benoemd tot Transaction Director by Corporate Actions Custody & Control of ABC Operations bij de buitenlandafdeling van een zéér groot, maar ander Nederlandse bedrijf. Director met een hoofdletter.
Belladonna had zijn benoeming glimlachend aangehoord en hem van harte gefeliciteerd: ze aanvaardde haar nederlaag, maar die had als voordeel dat ze in haar nieuwe omgeving wat vaker – misschien wel elke dag – een paar uur op de rug van Floris kon doorbrengen.
En Floris vond alles best.
Geef een antwoord