Eindelijk was het zover: tante Jannie was overleden. Ze was éénentachtig geworden en had een prachtig leven gehad. Wat wil je dan nog meer? Wat gún je haar dan nog meer? Maar tante Jannie was kinderloos en het leed geen enkele twijfel: haar neven, de broers Henk en John – zoons van haar inmiddels overleden zus Corrie – waren de enige in leven zijnde en in aanmerking komende erfgenamen. En omdat tante Jannie haar bezit nooit onder stoelen of banken had gestoken, waren beide broers er absoluut zeker van dat ze vanaf het moment van haar overlijden nooit meer één seconde zouden hoeven te werken.
Jaren hadden ze erop gewacht, en nu was het eindelijk zover. Als dat je vooruitzicht is, dan mag je toch best een beetje door het dolle heen zijn? Mag je dan een feestje bouwen en er een flinke slok op nemen? Dat hadden ze dus gisteravond gedaan. Hiep hiep hoera voor tante Jannie, riep Henk, toen de tweede fles nog niet eens half leeg was. En: Lang zal ze leven, riep John, zonder zich af te vragen of zijn wens nog iets zou uitmaken. Ze hadden het uitgeproest, zich nog eens ingeschonken en die avond zeven keer op haar gezondheid getoast. Ze wisten absoluut zeker dat tante Jannie daar vanuit haar nieuwe, hoge positie alleen maar fijntjes om zou glimlachen. Morgen zouden ze te horen krijgen hoeveel het was. En vlak voordat ze die avond de laatste druppel uit de derde fles hadden gewrongen, had John z’n arm wat onvast om Henk heengeslagen en gezegd: Tante Jannie was een best mens, maar haar allerbeste eigenschap was dat ze geen man en geen kinderen had. En ze moesten wel heel diep in hun geheugen vissen om zich nog een beeld van tante Jannie te vormen, want het was zeker dertig jaar geleden – en misschien wel veertig -dat ze haar voor het laatst hadden gezien. De psychische afstand tussen haar en haar neven was al die jaren oneindig veel groter gebleken dan de fysieke, want zó ver ligt Amersfoort nou toch ook weer niet van Utrecht? Toch?
Ze hadden allebei flink hoofdpijn toen ze de volgende morgen wakker werden, maar de herinnering aan het blijde nieuws en het geweldige vooruitzicht maakte dat draaglijker dan in welke andere omstandigheid ook.
De notaris! Om tien uur moesten ze bij de notaris zijn en een half uur later zouden ze als mannen in bonus samen met hun echtgenotes het pand verlaten. Niks was zeker in dit leven, helemaal niks, maar dit wel. Alleen moest het bedrag nog even op de stippellijntjes worden ingevuld. En waarom, verdorie, moest die notaris nou uitgerekend luisteren naar de naam Rijkaard? Ze wisten dat ze het niet konden maken om bij het zien van het naambord van de notaris weer in een bulderende lach uit te barsten, en dat deden ze dus ook niet, maar ’t scheelde een haar.
De notaris begroette hen zoals notarissen dat doen en zoals je hun beroep uitspreekt. Hij was niet onaardig, dacht John, maar als zo’n man nooit eens een forse erfenis voor zichzelf mocht voorlezen, kon het weleens het meest gefrustreerde beroep van de wereld zijn.
Ze mochten gaan zitten, al moest er eerst nog een stoel uit een naburig kamertje worden aangedragen. Er stónden wel vier stoelen tegenover het bureau van de notaris, maar toen ze binnenkwamen, was er daar één van bezet. Een oudere vrouw. Je kon zien dat ze gehuild had. ‘Ik neem aan dat jullie elkaar kennen?’ zei de notaris, op een ietwat vragende toon. Er moest dus voorgesteld worden.
‘Zeg maar tante Miep’, zei de vrouw.
En de notaris voegde daaraan toe: ‘Tante Miep is hier op uitdrukkelijk verzoek van de overledene.’
Het leek of John en Henk ineens ernstiger, meer ingetogen keken, en minder last van proestbuien hadden. Hun hoofdpijn keerde ook weer een beetje terug. En dat ‘tante’ sloeg natuurlijk nergens op, want die krijg je er niet zomaar bij als je vier- of tweeënvijftig bent.
Dit was nog een notaris van het ouderwetse soort. Zo één die niet meteen de poet ter sprake bracht, maar eerst inging op de positieve en aardige kanten van de overledene.Voor Henk en John had hij het daar echt niet zo uitgebreid over hoeven te hebben en had hij best wat minder ouderwets mogen zijn. Kwamen we hier voor een In Memoriam Tante Jannie of voor een ‘Kom-op-met-de-poet’? De beide broers neigden naar de tweede opvatting, bij hun vrouwen kon je het niet eens met neigen omschrijven. Ze konden op dit moment alleen maar denken aan de droomreis die ze vanmiddag gingen boeken. En als je in zo’n sombere notariskamer niks anders dan een grafstem hoort die op zachte toon uitvoerig het leven van tante Jannie belicht, dan is het toch fantastisch om over het witte strand van Honoloeloe te kunnen mijmeren? En hoe eerder ze bij het reisbureau konden binnenstappen, hoe liever het ze was…..Dus als het u niks uitmaakt, meneer de notaris, dan mag u nu wel beginnen met….
Hij begon. Hij keek óver z’n halve brilletje naar de rondom hem verzamelde menigte, die – behalve tante Miep – de hebzucht gewoon uitstraalde, en keek vervolgens dóór z’n brilletje naar de map die voor hem op het bureau lag. Hij knoopje het koordje daarvan los. Even gleed er een glimlach over zijn gezicht, een glimlach van herkenning: hij wist het weer.
‘Ja’, zei hij, ‘en dan gaan we nu over tot het voorlezen van het testament van de overledene.’
Een zucht van verlichting. Of van begeerte? ’t Was de notaris om het even, op dat terrein had hij al zoveel meegemaakt. Zolang ze elkaar de hersens nog niet ingeslagen hadden voordat hij zelfs maar het woord had genomen, vond hij het wel best.
‘Voordat ik u een overzicht geef van de verdeling van de goederen, gelden en andere bezittingen van de overledene, heeft zij mij verzocht u eerst een persoonlijke brief voor te lezen. Aan dat verzoek voldoe ik bij dezen’, zei hij op neutrale toon. Voor hem had dat eigenlijk niet gehoeven, en voor de twee neven met hun vrouwen al helemaal niet, maar het was de uitdrukkelijke wens van tante Jannie, het hoorde als het ware tot de erfenis en dus moest er nog maar een poosje geduld geoefend worden.
‘Als jullie deze woorden uit de mond van de notaris horen, ben ik dus overleden en begraven.’ Het strand in Honoloeloe zag er ineens een stuk minder wit en zonnig uit, vonden de twee echtgenotes, maar je krijgt nou eenmaal niks voor niks op deze wereld, en dus moesten ze ….
‘En dat’, vervolgde tante Jannie met de stem van de notaris, ‘is een goed moment voor een bekentenis. Bij jullie aan tafel zit op dit moment een vrouw, en ze zal zich aan jullie voorstellen als Tante Miep. Jullie hebben nog nooit van haar gehoord, jullie hebben haar nog nooit gezien, maar ze is echt een tante van jullie: wij zijn namelijk op 21 augustus 2004 getrouwd op het stadhuis van Amersfoort. Dat houdt dus twee bekentenissen in, want ik ben niet alleen getrouwd, ik ben ook lesbisch. Ik zal daar niet over uitweiden, maar ik ben dat m’n leven lang geweest en de korte periode dat ik daar uiting aan heb kunnen en mogen geven, was de heerlijkste van mijn leven. Want geloof me: tante Miep is een geweldig mens.’
Er ging een rilling door de zaal. Niemand durfde zich in z’n volle breedte naar tante Miep om te draaien, ze moesten zich behelpen met een blik van terzijde, maar het leek of hun ogen in zo’n spagaat kwamen dat ze de kans liepen uit hun kassen te rollen. Die rilling was een mengeling van schrik en afschuw: dàt vrouwtje lesbisch? Tante Miep zat er niet mee.
De notaris ook niet, want met volstrekt neutrale stem ging hij door met voorlezen:
‘Ik begrijp heel goed’, aldus tante Jannie postuum, ‘dat dit voor jullie een ongemakkelijke mededeling is.’ Gleed er daar een glimlach over het gezicht van de notaris, of verbeeldde Henk zich dat maar? Van zijn eigen gezicht was die glimlach inmiddels geheel en al verdwenen.
‘Toch leek het me goed dat aan jullie te vertellen nog voordat de notaris met het eigenlijke werk van dit uur begint: het verdelen van de erfenis. De kans is namelijk niet helemaal uitgesloten dat het toch iets anders wordt dan jullie altijd gedacht hebben. En hoe anders zal jullie zo meteen blijken als de notaris niet alleen bij jullie, maar in heel Nederland en misschien wel de hele wereld een nieuw erfenissysteem gaat invoeren: de bonus-malus-erfenis. En ik wil er nadrukkelijk bij zeggen, dat het geen uitvinding van de notaris of zijn Broederschap is, maar louter en alleen van deze simpele tante.’
De notaris vouwde de brief dicht, legde hem op de zuidwest punt van z’n bureau, pakte een ander stuk uit de map, vouwde dat open, keek weer over z’n brilletje en zei:
‘En dan komen we nu toe aan de uiteindelijke verdeling van de erfenis.’
Je kon de zucht van Henk horen vallen.
‘Punt één’, zei de notaris, ‘tante Jannie is niet op huwelijksvoorwaarden maar in gemeenschap van goederen getrouwd.’
Bij die zucht van Henk voegde zich nu ook die van John en hun beider echtgenotes. Met één regeltje vloog er misschien wel een miljoen euro het raam uit, bedacht John, en mag je daar even heel diep voor zuchten? Niemand hield hem tegen.
‘Er is een totaal bedrag te verdelen van vierhonderdzesenveertig duizend euro, nog afgezien van de opbrengst van het pand Lindelaan 97. Over dat pand zegt het testament het volgende:
Ik neem aan dat de neven er begrip voor hebben dat ik tante Miep niet op straat zet op het moment dat ik de laatste adem uitblaas. Ik heb haar dan ook beloofd dat zij de helft van het huis krijgt en dat zij tot haar dood gratis in het hele huis mag blijven wonen. Dat lijkt me niet meer dan redelijk.’
De notaris laste een barmhartige pauze in, alsof hij de familie de tijd wilde geven om van de klap te herstellen. Hij had vaker meegemaakt wat zo’n mededeling kon aanrichten. Daar had hij geen ongelijk in, want op datzelfde moment dacht John: ‘Tsjé, hoe oud is dat mens? Ze kan nog wel dertig jaar mee!’ De gedachten van Henk zaten daar niet echt ver vanaf.
Na een goed getimede stilte van een seconde of vijftien keek de notaris op van zijn papier. ‘Voor de goede orde’, zei hij, ‘dat betekent dat tante Miep mag bepalen wat er met haar helft van het huis gebeurt als zij is overleden.’
Daar vliegt dus een halve villa het raam uit, dacht Henk bitter. De notaris ging verder:
‘Tante Miep mag dus tot haar overlijden in het hele pand blijven wonen en hoeft daar geen huur voor te betalen. De andere helft gaat in een soort quarantaine. Dat wil zeggen: pas na het overlijden van tante Miep wordt er aan de hand van een paar spelregels bepaald wat er met die andere helft gebeurt. De eerste spelregel is: als tante Miep overlijdt, wordt ze bij mij in het familiegraf van mijn familie begraven. Wij hebben elkaar beloofd dat we tot in alle eeuwigheden zo dicht mogelijk bij elkaar in de buurt willen blijven en elkaar als het ware kunnen aanraken.En mochten de neven dat niet willen, dan moeten ze dat nu even zeggen zodat er van mijn erfenis ook nog een graf voor tante Miep en mij kan worden betaald.’
Weer keek de notaris van zijn papier op: ‘Zegt u het maar….’ zei hij uitnodigend. De stilte was en bleef voelbaar.
Daar begon ook de tweede helft van de villa neigingen te krijgen om het raam uit te vliegen, dacht John.
‘Wat het geld betreft, ook daar zitten een paar haken en ogen aan’, aldus de notaris. ‘Ik lees u voor: Ook van mijn geld gaat de helft naar tante Miep. Per slot van rekening brengt zo’n groot huis heel wat kosten met zich mee en moet zij het zich kunnen permitteren om op stand te blijven leven. Het enige wat ik van haar vraag is of zij mij één keer per maand wil bezoeken en een bloemetje voor me mee wil brengen. Ze weet wat mijn lievelingsbloemen zijn. De andere helft is in principe voor mijn beide neven bestemd. Dat gaat dus om een bedrag van tweehonderddrieëntwintigduizend euro.’
’t Was niet wat ze verwacht hadden, dacht Henk, maar ’t is toch ook niet helemaal niks, zoals hij de laatste vijf minuten was gaan denken. De notaris kuchte even:
‘Maar ook aan het geld zijn een paar voorwaarden verbonden. De eerste is dat er voor elk jaar dat geen van beide neven mij met een bezoek heeft vereerd, een bedrag van zesduizend euro wordt afgetrokken. Dat vind ik de prijs voor de eenzaamheid waarmee zij mij met hun gedrag hebben opgescheept. Neef Henk is voor het laatst bij mij op bezoek geweest op dinsdag 3 april 1982, dus precies achtentwintig jaar geleden. Neef John is een half jaar later nog een keer bij me geweest. Hun gebrek aan belangstelling voor mij kost hun dus in totaal achtentwintig keer zesduizend euro, en dat is éénhonderdachtenzestigduizend euro. Dat bedrag vermaak ik bij dezen aan Artsen zonder Grenzen. Van die organisatie weet ik zeker dat zij aandacht aan mensen besteedt.’
De notaris nam een slokje van zijn koffie. Hij probeerde toch nog een beetje neutraal te kijken, maar als je het hem recht op de man af zou vragen, zou hij moeten toegeven dat hij het voor de broers somber inzag.
‘Het bedrag dat er dan nog voor mijn neven overblijft,’ zo ging tante Jannie voort,’ ligt in de buurt van de vijfenvijftigduizend euro, en dus de helft daarvan voor ieder van hen. Maar ook daaraan zijn voorwaarden verbonden. De eerste is dat zij dat bedrag pas krijgen nadat tante Miep is overleden. Tot dat moment zal notaris Rijkaard het bedrag op een spaarrekening bij de Rabobank zetten. De rente wordt aan het bedrag toegevoegd. Om het geld te zijner tijd in handen te krijgen, zullen de beide broers ieder jaar een hartelijk bezoek van tenminste anderhalf uur aan tante Miep moeten brengen. Als één van beiden dat ook maar één keer verzuimt, dan gaat het hele bedrag naar de Leprastichting, die ook nogal geoefend is in belangstelling voor anderen.Ik heb jarenlang op hen gewacht, zij zullen nu een poosje op mij moeten wachten.’
De notaris legde het testament op tafel en staarde uit het raam. Niemand durfde iets te zeggen of zelfs maar te bewegen. Na een uur of zeven vroeg hij:
‘Hebt u misschien nog vragen?’
‘Eéntje’, zei John.
‘En dat is?’vroeg de notaris.
‘Hoe oud is tante Miep?’
De notaris spreidde zijn hand uitnodigend naar tante Miep uit: ‘Zegt u het maar.’
‘Ik ben drieënzestig’, zei ze lief.
En alsof er een dirigent voor stond, klonk het in koor: ‘Krijijijg nou wat!’
’t Werd geen Honoloeloe, dat jaar. Gewoon een huisje in Drenthe.
Geef een antwoord