‘Hé, Ellen, je staat te slápen!’ riep de coach keihard door de holle ruimte van de sporthal. ‘Da’s nou de derde keer dat je ertussen had moeten springen!’
Het leek erop dat hij kwaad was, maar hij had zich die moeite kunnen besparen, want ze hoorde toch niet wat hij zei. En slapen was ook niet het goede woord. Ze wàs er gewoon niet. Ze merkte wel dat er zo nu en dan iemand langs haar heen holde en dat allerlei mensen allerlei dingen naar elkaar riepen, en ze zag ook weleens een bal langs vliegen, maar ze had er geen flauw idee van wat ze daarmee zou moeten doen.
Dick is weg. Dick is weg. Dat was het enige waaraan ze dacht. Acht jaar waren ze getrouwd geweest en nu was hij weg. Hij kon er niet meer tegen, had hij geroepen. En ik ook niet, had ze nog terug geschreeuwd. Toen had hij de deur achter zich dichtgetrokken en toen was hij weg.
Weer die coach: ‘Verdorie Ellen, waar bén je? Dat was toch een zuivere doorloopbal!’Hij begreep er niks van, zij was altijd zijn beste speelster geweest. Hij foeterde nog wat na, maar dat kon niemand goed verstaan. Als het niet beter ging, dan konden ze de beker van dit Kerstkorfbaltoernooi wel vergeten. Vier-twee achter, en dat terwijl ze van tevoren hadden gedacht dat deze tegenstander een kat in het bakkie was.
Ze hoorde het niet. Sterker nog: toen ze van vak moesten wisselen, had ze dat niet eens in de gaten. In plaats van met de andere spelers mee te lopen, stapte ze buiten de lijn en ging op zo’n houten bankje zitten, met haar kin tussen haar handen en haar ellebogen op haar knieën. Ze voelde niet eens dat de tranen langs haar handen liepen, en ze zag niet dat er een klein plasje op de grond ontstond. Dick is weg. Dick is weg. Aan iets anders kon ze niet denken.
Ze had niet eens in de gaten dat het plotseling heel stil in de zaal was geworden, en ook niet dat er ineens een dikke rij mensen om haar heen stond. Ze merkte het pas toen ze de hand van haar coach op haar schouder voelde en ze zijn stem hoorde vragen of er wat met je was. Ze schudde haar hoofd. Nee, er was niks, laat maar. Weer vielen er een paar druppels bij het plasje. De scheidsrechter kwam erbij. ‘Wordt er nog gespeeld vandaag?’ vroeg hij. ‘Nee, even wachten’, ze de coach, en toen: ‘Gaat het, El?’
‘Nee’, zei El, ‘het gaat niet. Dick is weg.’
Ze had het zacht gezegd, voor zich uit, toonloos, maar iedereen had het wél gehoord. En ze wisten er geen raad mee. Het kwam goed uit dat de scheidsrechter riep dat ze door moesten spelen omdat anders het schema in het honderd liep.
Drie tellen later was er weer een flinke herrie in de zaal. En Ellen zat daar maar en het plasje op de grond werd steeds groter. Ze wist wel waarom hij was weggegaan. Ze konden geen twee gewone woorden tegen elkaar zeggen, ze maakten altijd ruzie. Het eerste jaar nog niet, het was er langzaam ingeslopen, maar op den duur konden ze niet eens gewoon meer tegen elkaar praten. En daar kon Dick dus niet meer tegen.
De coach bracht haar naar huis. ‘Jammer, geen beker dit jaar’, zei hij een beetje spijtig en van opzij keek hij eens naar Ellen, maar zij had dat niet in de gaten, ze hoorde het niet eens. Toen hij geen antwoord kreeg en merkte dat ze niet ín was voor zo’n soort gesprek, toen hield hij verder z’n mond maar. Vlak voordat ze thuis waren had hij nog gevraagd of hij haar soms eerst even naar de dokter moest brengen, en was hij blij dat ze nee zei, want z’n vrouw zat thuis met de kerstbout te wachten. Hij had nog even gedacht of hij zou vragen of Ellen meeging – naar die kerstbout – maar daar zag hij meteen van af, want ze zou niet zoveel bijdragen aan de verhoging van de kerstfeest-vreugde. Hij zette haar dus bij haar eigen voordeur af en riep nog ‘Nou, het beste, meid!’ en toen was hij weggereden. En hij was best opgelucht dat hij van haar af was.
Ze deed de deur open, hing haar jas aan de kapstok, ging de kamer in en plofte neer in een luie stoel. Daar bleef ze een uur zitten. Toen stond ze op en zei tegen zichzelf: ‘En nou is het uit met het gemieter. Maak eerst maar eens een kop koffie voor jezelf.’
Ze liep naar de keuken, deed – natuurlijk, het was de macht der gewoonte – water voor twee kopjes in het koffieapparaat, en ging op de keukenstoel zitten wachten tot de koffie goed doorgelopen was. En toen ze daar zat, zag ze ineens dat er acht peuken in de asbak lagen. En toen ze nog eens goed keek zag ze dat er een plasje water op het vinyl lag. Ze staarde afwisselend van de asbak naar het plasje en van het plasje naar de asbak.
Hoelang ze dat deed en wat ze erbij dacht, daar kon ze zich later niks van herinneren. Ze kwam pas bij uit haar gedachten toen ze een sleutel in het slot van de voordeur hoorde, vijf tellen later een schaduw in de opening van de keukendeur zag en iemand hoorde zeggen: ‘Je maakt wel de hele dag ruzie, maar dat doe ik ook. Ik heb nu één dag zonder al dat gekat meegemaakt en dat is me slecht bevallen. En het is nog Kerst ook.’
Aan z’n stem hoorde ze dat hij het was, maar ze kon hem niet goed zien, want dat plasje was nog een flink stuk groter geworden. Ze pakte haar zakdoek, droogde haar tranen af, keek eerst naar de deuropening en toen naar dat plasje. En ze wist dat daar tranen van twee mensen door elkaar waren gevloeid, en ze wist ook dat ze gewoon door zouden gaan met ruzie maken omdat dat net zo bij haar en Dick hoorde als de tranen die daar van hen samen lagen.
Pas veel later realiseerde ze zich dat het jammer was, van die zuivere doorloopbal.
Geef een antwoord