In z’n jonge jeugd was het Willem nooit opgevallen dat het bescheiden inkomen van zijn ouders het niet had toegestaan om anders dan heel gewoon en heel Hollands te eten. Wat de pot schaftte was bescheiden: aardappels met gewone groente en op z’n best een klein gehaktballetje en een eigengemaakt toetje. Welke groenten? Denk maar aan boeren- rode- of bloemkool, sla, andijvie, worteltjes, boontjes en wat die meer zij. Prima Hollandse kost die voldoende voeding gaf om de zware dagtaak aan te kunnen. En als je nooit iets anders geserveerd krijgt, weet je later nauwelijks dat er ook nog andere dingen op de aardbodem bestaan.
Maar toen de welvaart een klein beetje was toegenomen en de portemonnee van zijn ouders het toestond om op hun vijfentwintigjarig huwelijksfeest met de hele familie in een restaurant uit eten te gaan, toen maakte Willem voor het eerst kennis met heel andere kost. Dat begon al bij het voorgerecht: bovenaan de kaart stond ‘Zalm/Huzarensalade’, maar Willem kon zich daar helemaal niks bij voorstellen. Toen het startsein was gegeven en iedereen naar de grote tafel liep waarop het bruiloftsmaal was uitgestald en iedereen zelf zijn eigen maaltijd mocht samenstellen, vond hij beide gerechten iets buitenaards hebben. Dat stuk roze vis leek hem helemaal niks, en omdat het er bij die tweede keus toch nog even op leek dat het iets met sla te maken had, koos hij daarvoor. Achter de tafel stond een letterlijke opschepper, die hem op zijn voorzichtige aanwijzing bediende. Hij zag wel dat er iets met sla en iets vlezigs bij zat, maar de smurrie die er overheen werd geschept, kwam hem volkomen onbekend voor.
Toen hij met zijn bord weer aan tafel zat, zou hij het liefst eerst even uitvoerig en van dichtbij geroken hebben wat daar nu wel op lag, maar intuïtief bedacht hij dat iedereen dat misschien wel raar zou vinden. Hij ging dus zitten, nam heel voorzichtig een heel klein hapje, liet de smaak even tot zich doordringen, maar zonder dat hij daar zelf iets over te zeggen had, leek het alsof er een kracht van binnenuit hem ertoe aanzette die hap onmiddellijk weer uit te spugen. Zover kwam het niet: met man en macht dwong hij zichzelf ertoe die hap door te slikken, maar toen dat met veel moeite en afschuw gelukt was, kon hij zich een herhaling niet voorstellen. Het enige wat hij kon bedenken was dat hij even naar het toilet ging, daar een pepermuntje uit z’n broekzak toverde en in zijn mond stak, dat vervolgens achter z’n kiezen stalde, weer terug naar de tafel ging en daar heel voorzichtig een klein hapje nam. Dat slikte hij door en vervolgens toverde hij dat pepermuntje achter zijn kiezen vandaan en zoog daar even op. Op die manier zag hij kans om de hele huzarensalade naar binnen te werken, zonder dat hem daarbij de tranen in de ogen schoten. Het lukte hem zelfs om op die manier de – op zijn verzoek tamelijk beperkte – hoofdschotel naar binnen te werken, hoewel daar ook enkele voor hem totaal onbekende en buitengewoon onsmakelijke sauzen en smeersels bij zaten. Zo had hij zich bijvoorbeeld nog nooit kunnen voorstellen dat hij een stuk vlees naar binnen zou werken dat nog helemaal rood zag. Al bij het allereerste hapje daarvan wist hij niet hoe snel hij het nu bijna helemaal verdwenen pepermuntje moest vervangen.
Wat hem het meeste opviel was dat hij blijkbaar de enige was die de maaltijd op deze manier doorstond. Hij keek zo nu en dan om zich heen, maar zag niemand die er blijkbaar moeite mee had om zijn of haar bord leeg te krijgen. Sterker nog: uit hun vrolijke gezichten, hun gelach en de omvang van de happen die zij naar binnen werkten kon hij alleen maar opmaken dat alle andere aanwezigen enorm zaten te genieten. Daar snapte hij helemaal – maar dan ook echt helemaal – niks van.
Die maaltijd was voor hem de eerste ervaring met maaltijden die hij afschuwelijk vond, maar waar hij niet onderuit kon. In de daarop volgende maanden en jaren was hij wel heel blij met zijn ontdekking hoe hij dat naar binnen kon werken zonder dat zijn hele omgeving hem daar smalend om uitlachte. Het enige waar hij zich steeds meer om verwonderde was dat hij die maaltijden verschrikkelijk vond, terwijl alle andere aanwezigen ervan smulden. Hoe komt een mens aan zo’n afwijking? In de loop der jaren werd dat zijn grootste probleem. Was hij werkelijk zo abnormaal? Was het een ziekte? En heette die ziekte niet gewoon ‘Restaurantfobie’? En zijn daar geen medicijnen voor? Hoe meer uitnodigingen hij kreeg voor diners waar hij niet onderuit kon, hoe meer hij over die ziekte tobde. En zelfs in Google of Wikipedia was niks over die kwaal te vinden.
Hij leerde er natuurlijk wel mee leven. Toen hij drieëntwintig was kreeg hij van zijn toenmalige chef een uitnodiging om een keer in een erg chique restaurant te dineren. Hij bestudeerde de menukaart en kon niks ontdekken wat ook maar enigszins aan zijn smaak tegemoet kwam. Het enige waarvan misschien nog iets behoorlijks te maken viel, bestelde hij: ‘Een biefstuk graag!’ En omdat hij die graag aan zijn eigen smaak wilde aanpassen, voegde hij daar tegen de – figuurlijk bekakte – ober aan toe ‘En graag heel goed doorbakken’. De man keek hem vernietigend aan en zei op een vernederende toon: ‘Dan is hij niet goed meer, meneer.’
Op dat moment kreeg Willem een lumineuze inval: ‘Mag ik dat alstublieft zelf uitmaken?’
De ober begreep dat hij te ver was gegaan, zei ‘Sorry meneer’ en bracht even later een biefstuk die Willem zó lekker vond dat de pepermunt in zijn broekzak kon blijven zitten.
Achteraf noemde Willem die maaltijd één van zijn grootste ontdekkingen: Je moet gewoon durven vertellen wat jij op je bord wilt hebben en je helemaal niks aantrekken van afkeurende blikken van omstanders of obers.Vanaf dat moment kwamen – zoals hij dat noemde – smurries zoals mayonaise, puree en allerhande andere smeersels echt niet meer op zijn bord terecht.
Een tweede ontdekking deed hij een jaar of vijf later, en dat was een prima aanvulling op de eerste. Als hij ergens – in welk restaurant dan ook – een denigrerende opmerking over zijn eetgewoonte moest aanhoren, zei hij gewoon: ‘Ja sorry, ik heb een allergie.’ De uitwerking daarvan grensde aan het ongelooflijke: de blik die even tevoren nog één grote vernedering uitstraalde, veranderde in twee seconde in medelijden. Als antwoord daarop kreeg hij altijd te horen dat dit toch wel erg verdrietig was.
Door die ontdekking was hij grotendeels van zijn kwaal verlost, zo zeer zelfs dat hij zo nu en dan een diner in een restaurant best lekker vond.
-o-o-
Geef een antwoord