Er was eens een man die met pensioen ging. Op z’n zestiende was Herman begonnen met werken en dat had hij volgehouden tot hij 65 was. Al die jaren had hij gesappeld tot hij er bijna bij neerviel, maar als iemand in die laatste jaren er eens heel voorzichtig op wees dat er voor ouderen tegenwoordig toch ook mogelijkheden waren om er wat eerder mee op te houden, dan keek hij hem aan met een gezicht van Jij Bent Gek. Hij hield van z’n werk, hij had het altijd leuk gevonden en zolang hij er geestelijk en lichamelijk toe in staat was om het te doen, was er geen haar op z’n hoofd (en dat waren er nogal wat) die eraan dacht om er vroegtijdig mee op te houden. En dus nam hij twee weken voordat hij 65 werd, afscheid, en die twee weken kreeg hij omdat hij nog wat vrije dagen had.
Hij woonde in een jonge buurt. Die was vijftien jaar geleden gebouwd en werd vrijwel uitsluitend bevolkt door jonge stelletjes. Hij en zijn vrouw waren vreemde eenden in de bijt, want al die jonge stelletjes gingen daar wonen nog voordat ze kinderen kregen, maar hij en zijn vrouw waren erheen gegaan omdat hun kinderen de deur uit waren, en da’s een heel andere uitgangspositie.
Zolang hij werkte had hij dat allemaal nauwelijks in de gaten gehad; in ieder geval had het er ook niet toe gedaan. Iedereen die daarvoor in aanmerking kwam, ging ’s morgens naar zijn of haar werk en iedereen kwam zo tussen vijf en zes weer thuis, en dan rook de hele straat naar spruitjes of hutspot en ’s avonds zag je overal zo’n blauw licht in de kamer flikkeren en zag je in al die kamers mensen op banken onderuit hangen met hun blik in dezelfde richting – van dat blauwe oog – en een ander blik in hun hand.
Herman hoefde dus plotseling niet meer ’s morgens bijtijds uit bed om naar z’n werk te gaan. In de eerste weken schilderde hij zijn huis en knapte hij de hele achtertuin op, maar omdat hij nooit tijd voor het bedenken en beoefenen van hobby’s had gehad, begon hij zich na een half jaar toch behoorlijk te vervelen. Okay, hij maakte samen met zijn vrouw weleens een fietstochtje of ze gingen weleens een dagje naar het strand of naar Breda of Zutphen, maar dan had je het wel gehad, en dus verveelde hij zich nogal eens. Hij was ook geen type voor postzegels of bridgeclubs, en dus kon je hem vanaf de straat overdag nogal eens languit op de bank zien liggen, een beetje liggen pitten of naar de televisie kijken, maar daar waren overdag vrijwel uitsluitend kinderprogramma’s op te zien. En als je de Teletubbies zes keer op en neer hebt zien springen, dan weet je dat ook wel.
In ’t eerst moest hij er wel aan wennen dat er momenten waren dat hij niet wist wat hij moest doen. Maar gaandeweg begon hij dat eigenlijk steeds leuker te vinden. Z’n hele leven had hij elke dag van alles gemoeten, en nou helemaal niks meer. De overgang was groot, maar die doorstond hij tot zijn eigen stomme verbazing glansrijk. Languit op de bank liggen en helemaal niks doen was heerlijk. Vond hij.
Zoiets blijft niet onopgemerkt. ’t Was niet een echt drukke straat, maar zo nu en dan liep er weleens iemand langs z’n huis en die zag hem dan op de bank liggen. Als Herman op dat moment z’n ogen niet dicht had, stak hij z’n hand op, en als hij z’n hand niet opstak, lag hij dus gewoon te pitten. Z’n straatgenoten zagen hem weleens op de fiets stappen of een wandelingetje maken, maar dat duurde nooit lang, en meestal lag hij tien minuten na terugkomst alweer languit op die bank. Als hij in een drukke winkel boodschappen moest doen en al dat gewriemel om zich heen zag, kon hij zelfs intens naar zijn bank verlangen.
En als hij er aan het eind van de middag nog lag, dan zag hij al die mannen en vrouwen met afgezakte gezichten thuiskomen. Sommigen staken hun hand naar hem op, maar van vermoeidheid kwam die nooit boven hun eigen hoofd uit. Een week lang werkten ze allemaal hard, een week lang verheugden ze zich op het komende weekend, maar ook in dat weekend werkten ze hard om thuis alles rond te krijgen, en als ze dan ’s maandagsmorgens weer naar hun werk gingen, waren ze nog vermoeider dan toen ze vrijdagmiddag thuis kwamen en zo’n zin in een lekker weekend hadden, bedacht Herman op de bank.
Een mening over mensen kan snel veranderen. Jarenlang had hij in de buurt bekend gestaan als een harde werker, maar toen hij een paar maanden op de bank lag, was zijn imago aardig veranderd: daar ligt die luie kerel weer! Negenenveertig jaar noeste arbeid en stoere vlijt waren in een paar maanden vergeten en hadden plaatsgemaakt voor het beeld van de eeuwige luiaard.
Als je je de hele week het leplazarus werkt en als het weekend geen moment van rust kent en je ziet dan elke dag bij thuiskomst een kerel languit op de bank liggen, dan is de kans niet uitgesloten dat dat enige jaloersheid opwekt. En dat deed het ook. Toen hij in de daaropvolgende zomer zijn ligplaats verplaatste van de huiskamer naar de achtertuin, kwam het vermoeide hoofd van zijn jonge buurman – die een winkel in ijzerwaren dreef – nogal eens boven de schutting uit. Ze maakten dan een praatje over het weer en over hoe vermoeiend vakantie met kleine of wat grotere kinderen wel kon zijn, maar meestal over hoe druk het vandaag weer in de winkel was geweest en hoe lastig klanten konden zijn, daar had je geen idee van. Herman had daar inderdaad geen idee van. Hij lag daar lekker in het zonnetje en luisterde met een half oor omdat dat onderwerp hem misschien vroeger wel had geïnteresseerd, maar nu allang niet meer. ’t Waren geluiden uit een andere wereld. Hooguit kon hij het na zo’n klaagzang ter vertroosting nog net opbrengen om met een glimlach te zeggen dat het leven inderdaad zwaar kon zijn, maar dat hij daar gelukkig geen last meer van had.
Heb je er weleens op gelet hoe vaak gesprekken zo ongeveer hetzelfde zijn? De meeste mensen beheersen maar een paar onderwerpen en daar komen ze telkens weer op terug. Er zijn mensen die alleen maar over vakanties kunnen praten, of bijna alleen maar over hun werk, of over het eten of voetballen. En daar praten ze dan altijd over.
Voor die buurman was het werk in de loop van de jaren een obsessie geworden. Hij werkte zich elke dag een slag in de rondte om aan een behoorlijke boterham te komen voor zichzelf, zijn vrouw en vier kindertjes, en als hij dan thuis kwam dan lag daar altijd zo’n kerel op de bank of in de achtertuin, en die interesseerde het geen bal hoe hard buurman wel moest werken om het hoofd boven water te houden. Op den duur gaat dat irriteren. En dus kon hij het na een paar maanden ‘buurman-plat-in-de-achtertuin’ ineens niet meer laten om te zeggen dat hij best zou willen ruilen: de buurman mocht wat hem betrof de winkel runnen en dan zou hij wel zolang diens plaats op de bank of in de achtertuin innemen.
In de daaropvolgende weken kon je regelmatig een glimlach over Hermans gezicht zien glijden. Lag hij lekker in de zon, dacht z’n omgeving dat hij lekker lag te pitten, lag hij ineens te glimlachen. En als je dan vroeg waarom hij lag te glimlachen, dan volgde er een geheimzinnig lachje:
‘Tsjaaaaaah, dat zou je eens moeten weten!’
Hij vertelde niks over de oorzaak van z’n glimlach. Maar wie gedachten kon lezen, zou ontdekken dat er toch wel heel plezierige gedachten door z’n hoofd rolden. Ruilen met de buurman! In ’t eerst had hij het een belachelijke gedachte gevonden, maar hoe meer hij erover nadacht, hoe leuker hij het begon te vinden. Want kijk, die winkel, dat was natuurlijk niks en die interesseerde Herman ook helemaal niet, maar er waren andere aspecten aan zo’n ruil verbonden. Dat buurvrouwtje, bijvoorbeeld. Leuk ding. Vrolijk. Zag er goed uit. Normaal werd Herman op zijn leeftijd geacht geen mening meer over vrouwen van die leeftijd te hebben, maar nu de buurman openlijk had uitgesproken dat hij wel zou willen ruilen, kwam dat toch wat anders te liggen. Je mag er in zo’n geval natuurlijk best wel even aan denken, dacht Herman. ’t Werd hem op z’n ouwe dag gewoon aangeboden. En alleen al die gedachte bezorgde hem buitensporig veel vreugde, en daar kwam die glimlach vandaan.
Het zal nu een week of drie geleden zijn dat die buurman hem dat had aangeboden, en sindsdien kwam dat onderwerp regelmatig ter sprake. Het was een heerlijke zomer, elke avond werd er wel een kopje koffie of een glaasje bier in de buurtuinen gedronken, en dan volgde er altijd wel een praatje over de heg. En dus bracht die buurman dat ene onderwerp regelmatig ter sprake: Je moest eens weten hoe zwaar het is, je wil niet weten hoe klanten kunnen zeuren, als ik van tevoren geweten had hoe weinig je met zo’n zaak verdiende, en ga zo maar door.
Elke avond na zo’n gesprek zag je de glimlach weer op dat gezicht van Herman verschijnen. En iedere avond werd die glimlach groter. Uiteindelijk kon je niet meer zeggen dat het een glimlach was, maar doodgewoon: een volle lach. Wat elke avond werd afgesloten met die ene standaard-regel: ‘Ik kan er soms naar hunkeren om met je te ruilen!’
Toen de buurman dat zeker een keer of twaalf gezegd had, keek Herman hem lachend over de heg aan en zei: ‘Nou, dan doen we dat toch een keer! Zeg maar wanneer ik kan komen.’
Daar hoefde de buurman geen drie seconden over na te denken:
‘Van mij mag het morgen!’
‘Hoe laat?’
‘Nou, als je om een uur of zeven bij mij voor de deur staat….’
Die eerste dag werd uitsluitend besteed aan het inwerken van Herman. Gelukkig had hij vroeger ook een technische functie gehad, dus erg veel geheimen had die winkel voor hem niet. Maar tot zijn eigen verbazing kwam hij die avond om zeven uur thuis en kon hij van vermoeidheid bijna geen stap meer verzetten. Het was zelfs zo erg dat hij er nu even niet aan moest denken dat hij die avond met die leuke buurvrouw mocht doorbrengen. Want dat was – volgens Herman – natuurlijk een logisch gevolg van hun afspraak.
De volgende dag leek het erop dat hij iets minder bek-af thuis kwam, de dag daarop weer iets minder, en twee weken later kwam dat mooie vooruitzicht weer heel voorzichtig bij hem naar boven. Weer een week verder was hij zover dat hij dat onderwerp ter sprake durfde te brengen:
‘Hadden wij niet afgesproken dat wij zouden ruilen? Dat had toch niet alleen betrekking op ons werk, maar ook op onze huiselijke omstandigheden?’
De buurman dacht er even over na. Toen verscheen er een brede glimlach op zijn gezicht:
‘Ohhhhhhh, was dát de bedoeling!!!!! Nou, van mij mag je! Maar laat ik je van tevoren waarschuwen: Het is absoluut geen pretje om samen met mijn vrouw in één bed te liggen. Drie minuten nadat zij de dekens over zich heentrekt, slaapt zij. En dat doet zij tamelijk luidruchtig: zij snurkt als een olifant en volgens de dokter is daar niks aan te doen. En dus slaapt zij altijd en alleen in de kleine slaapkamer.’
Sindsdien gaat Herman elke morgen een paar uur de buurman in de winkel helpen, maar de rest van de dag vindt hij het in die luie stoel in de tuin of bij het raam toch wel heel ontspannend. En als hij ’s nachts even wakker ligt en zijn vrouw heel licht hoort ademen, verschijnt er een brede glimlach op zijn gezicht….
–o-o-
Barbara vd Beukel zegt
‘k Heb genoten van het verhaal !