Pas toen ze een jaar of veertien was begon het tot haar door te dringen dat de kans erin zat dat ze haar achternaam waar ze zo ontzettend gelukkig mee was, zou gaan verliezen als ze ging trouwen. Alleen de gedachte daaraan deed haar huiveren. Juist op zulke momenten besefte ze welke enorme en positieve invloed die naam op haar leven heeft en had gehad, op haar gevoel, op haar contacten met anderen, op haar plaats in de maatschappij, op de manier waarop mensen naar haar keken en haar waardeerden. Als je haar dat een jaar of vijf eerder had verteld, zou ze er niks van geloofd hebben, omdat ook het gevoel komt met de jaren.
Ze had met haar naam leren leven en dat had haar geen enkele moeite gekost. Vanaf haar allereerste begin op deze aardbol had ze ermee te maken gehad. Toen haar vader – zo vertelde hij later – haar geboorte op het gemeentehuis kwam aangeven, vroeg de dienstdoende ambtenaar drie keer of hij het goed verstaan had, en zelfs bij de derde keer kon je aan hem zien dat hij er niks van geloofde. De juffrouw in klas 1 van de lagere school keek haar altijd wat misprijzend aan, alsof ze het ongepast vond dat kinderen vanwege hun naam niet op hun echte waarde konden worden geschat, en door die naam een totaal vertekend beeld gaven. De meester van groep vier bekeek het van precies de andere kant: hij werd vrolijk van die naam en elke keer dat hij die uitsprak zag je een liefdevolle glimlach op zijn gezicht.
Toen ze wat ouder was en het regelmatig voorkwam dat ze zich aan onbekende personen moest of wilde voorstellen, kon je zien dat er alom toch nogal wat ongeloof over haar naam bestond. Alsof ze het niet geloofden dat zij zo heette. En toen ze op haar negentiende haar rijbewijs niet bij zich had en op de Provincialeweg betrapt werd op een snelheid van 80 kilometer in plaats van 60 en dus haar naam mondeling moest opgegeven, trok de agent onmiddellijk een gezicht van ‘mij neem je niet in de maling’ en gebood hij haar hem naar het bureau te volgen zodat hij daar onder getuige een proces-verbaal kon opmaken.
Dat ze zo omstreeks haar veertiende ineens schrok dat de kans erin zat dat haar naam – en dus zijzelf ook – in haar huwelijk de tweede viool moest gaan spelen, stond haar ineens duidelijk voor ogen toen Bram Fenijn meer dan gewone belangstelling voor haar begon te vertonen.
De schrik was groot. Van haar ouders had ze weleens gehoord dat trouwen voor het meisje tot gevolg kon hebben dat haar eigen achternaam naar het tweede plan werd geschoven, maar dat had ze altijd weggestopt, het gewoon niet geloofd. Wat een onzin, je kunt een meisje toch niet de naam van een ander opdringen, en zeker niet als zijzelf de mooiste naam ter wereld had? Maar toen Bram haar zijn liefde verklaarde drong de werkelijkheid van die rare regel of gewoonte ineens helemaal en ten volle tot haar door.
Het liet haar vanaf dat moment niet meer los. Na veel zoeken en vragen bracht vriendin Elleke enig licht aan de horizon: bij haar buren stonden twee namen op een bordje op de deur: Hans Jansen en Petra de Graaf. Niks te P. Jansen – de Graaf dus, en dat was al een hele opluchting. Het was dus echt mogelijk om je naam niet kwijt te raken! En volgens Elleke waren die buren echt getrouwd, want er stond een foto op de schoorsteenmantel van Petra in een trouwjurk en Hans met een donker pak en een stropdas aan. Maar toen zij op een avond zag dat de gordijnen bij die buren dicht waren, liep ze naar hun voordeur en zag dat hun namen niet naast maar onder elkaar op het bordje stonden: de naam van Hans bovenaan en die van Petra eronder. Dus op deze manier was de vrouw toch weer het ondergeschoven kindje, en zou het prachtige van haar naam toch weer afbreuk gedaan worden. Vanaf dat moment kon Bram het wel schudden.
Toen ze met die gedachte een paar maanden had rondgelopen, kon je aan haar buitenkant zien dat ze daar niet vrolijk van werd. Het leek er zelfs op alsof ze iets verbetens op haar gezicht kreeg. Alsof ze wilde zeggen dat zij zich die naam niet zomaar liet afnemen en niet zomaar ineens een groot stuk van zichzelf zou inleveren. Dat iedereen die dat van haar vroeg wat haar betrof de pot opkon. En die verbetenheid was niet alleen haar buitenkant aan te zien, ook haar binnenkant maakte die verandering mee en dus was het voor haar bijna vanzelfsprekend dat ze lid werd van een emancipatiebeweging, die als enige doelstelling had de in de hele maatschappij geldende wetten en gewoonten te bestrijden dat vrouwen altijd de mindere waren van mannen.
Van die ontdekking werd ze dus steeds minder vrolijk. Vanaf dat moment keek ze ook heel anders naar jongens die op de één of andere manier lieten merken dat ze haar wel aardig vonden: bij de vraag of ze daar al dan niet op in zou gaan, speelde die jongen zelf geen enkele rol. Het enige wat voor haar gold, was zijn naam. Zo’n naam die je elke glans ontneemt, die je geen enkel gevoel van eigenwaarde geeft. Stel je voor dat ze met een man zoals Bram of Kees of Piet of Wesley zou trouwen en kinderen zou krijgen, dan zouden haar eigen kinderen hun hele leven helemaal niks aan haar schitterende naam hebben. Zo kwamen er in de loop der jaren tientallen mannen voorbij die alleen al vanwege hun achternaam naar een verdere toenadering konden fluiten.
Wat dat betreft moest zij toegeven dat ze wel erg jaloers op haar jongere broertje was, omdat die in zijn leven met de huidige wetgeving en uitzonderingsgevallen nooit met dat probleem te maken zou krijgen.
Hoe ouder ze werd, hoe meer ze vond dat ze helemaal gelijk had. Als het tegen zat, zou haar naam zelfs binnen een paar generaties gewoon van de wereld kunnen verdwijnen. En dat allemaal alleen omdat de man vanaf de trouwdatum gewoon de belangrijkste, de vanzelfsprekende, ook bij de wet geregelde meerdere was. Heus, zíj hoefde niet meer te zijn dan haar man. Het enige wat Olga – want dat was haar voornaam – graag wilde was doodgewone gelijkheid. Voor haar was het overduidelijk dat de emancipatie in ons land nog in de kinderschoenen stond, om het maar eens plastisch uit te drukken.
Wat zij wel heel bizonder vond, was dat die club ook enkele mannelijke leden bleek te hebben. Daar was ze blij mee, want het gaf aan dat haar denkbeelden nog niet zo idioot waren als haar soms werd aangewreven.
Uiteindelijk werd die vereniging haar redding en uitkomst. Op de landelijke jaarvergadering in Zwolle waren tientallen vrouwen én mannen aanwezig die erg ongelukkig waren met de snelheid van de voortgang van de emancipatie. Alleen al de regeling voor de echtelijke naamgeving in het huwelijk had in de loop der eeuwen duizenden vrouwen doodongelukkig gemaakt. Omdat de voorzitster van die club wist dat het voor veel leden uitermate moeilijk was dat hun prachtige achternaam bij een huwelijk naar de achtergrond werd geschoven en dat dit een enorme, negatieve plaats in hun gevoelsleven had ingenomen, stelde zij voor dat alle aanwezigen zich eerst even zouden voorstellen en een kleine toelichting zouden geven op de vraag waarom zij hier aanwezig waren. Ze begon op de eerste rij links en eindigde op de achterste rij rechts, en wie er aan de beurt was, ging staan en liet luid en duidelijk weten wat zijn of haar voor- en achternaam was en waarom hij of zij het daar zo moeilijk mee had.
Het gaat te ver om al die tweeënveertig namen hier op te noemen, ook omdat de kans dan niet denkbeeldig is dat mensen die daarbij hun eigen naam zouden tegenkomen, geteisterd zouden worden door vergelijkbare frustraties als die waaronder Olga nu al jaren gebukt ging.
Zijzelf luisterde met de allergrootste interesse vooral naar de namen van de aanwezige mannen, zeker als die er min of meer aantrekkelijk uitzagen. Aan het eind van de letterlijke voorstelling moest zij tot de conclusie komen dat haar nieuwsgierigheid slechts bij één van de mannelijke deelnemers was gewekt. Hij heette heel simpel Otto Mijn en zag er prima uit. In zijn korte toelichting vertelde hij dat hij het geen enkele vrouw kon en wilde aandoen om zijn naam met die van haar te verweven, of dat nu aan de vóór of aan de achterkant was. Stel je eens voor: mevrouw Mijn-Neut, mevrouw Mijn-Spek, mevrouw Mijn-Poot, mevrouw Mijn-Mol. Of mevrouw Kolen-Mijn, of……
Hij wist niet hoe die naam eeuwen geleden ontstaan was. Zijn zoektocht daarnaar was vruchteloos geweest. Maar het was hem wel opgevallen dat die naam voor het eerst opdook in de tijd dat de eerste kolenmijnen werden gegraven en waarschijnlijk als eerste werd gebruikt door de man die daartoe de eerste aanzet had gegeven. Otto vond dat zijn naam het in zich droeg om het toppunt van eigenwaan en bezit aan te duiden. Omdat dat nu precies de dingen waren waaraan hij in de loop van zijn leven een ongelooflijke afkeer had gekregen, had hij zich bij de vereniging aangesloten.
Een kwartier na de voorstellingsronde was het opvallend hoeveel dames er zich in de buurt van Otto ophielden. Voor insiders was het volkomen duidelijk dat Olga zich daar ook bevond.
Drie maanden later rolde er bij hun wederzijdse familie- en vriendenkring een kaart in de bus, die tot grote vreugde het huwelijk aankondigde van Otto Mijn en Olga Allerliefste.
Eén week na hun huwelijksdag wisten ze het absoluut zeker: ze lieten door de plaatselijke notaris vastleggen dat zij te hunner tijd samen in een eeuwigdurend graf met een prachtige steen begraven wilden worden, zodat de mooiste naam van de wereld nooit verloren zou gaan.
Piet de Wilde zegt
Leuk verhaal met goed einde
Goed bedacht en opgebouwd
Spanning loopt op ; je hebt de neiging
om naar het einde te kijken; hoe zou ze toch heten?
Groet
Piet
Lambert wijshake zegt
Piet haalt mij de woorden van het scherm. Mooi verhaal je leest inderdaad snel door naar het einde.
Lambert
Monica Morak zegt
Goed bedacht en maakt inderdaad nieuwsgierig.