Al toen ik nog zeker tien meter bij hem vandaan was, herkende ik hem: John. Nog heel snel raadpleegde ik m’n verleden, en ja hoor: dat moet een jaar of acht, negen geleden zijn geweest. We waren elkaar uit het oog verloren, zoals dat wel vaker gebeurt. Hij ging op wereldreis, toen.
John had altijd een bizonder talent gehad voor het trekken van aandacht. Waar hij was of verscheen, was de hele omgeving vol John. Niet alleen in een huiskamer, maar ook bij het boodschappen doen, in de sporthal als hij een wedstrijdje moest volleyballen, op welke vergadering dan ook, altijd, overal. Zelfs de grote stille heide veranderde in John als hij er door fietste.
John en Lisa gingen toen op wereldreis en al vanaf het moment dat ze dat besloten hadden en zelfs de details nog moesten uitwerken, moest iedereen dat weten. Iedereen. Het ontbrak er nog maar aan dat hij niet met een geluidsinstallatie op een podium op de Markt ging staan om iedereen – maar dan ook echt iedereen – in te peperen dat het nu toch echt ging gebeuren. Lisa week ook die maanden geen meter van zijn zijde en begeleidde zijn enthousiasme immer met een ingetogen glimlach, als die van een soort beschermengel.
Vraag me niet meer waar ze allemaal heen zouden gaan. Van Noord- naar Zuidpool, van Nederland naar Nederland via Wladiwostok en Honoloeloe, van Alaska tot Nieuw-Zeeland. Het mankeerde er nog maar aan dat hij geen poging zou ondernemen om dwars door de aarde naar de andere kant over te steken. Dat was dus een jaar of acht, negen geleden gebeurd. Ze gaven een groot afscheidsfeest, waar hij geen enkele moeite hoefde te doen om alle aandacht naar zich toe te trekken: die rol was hem altijd op het lijf geschreven.
In de eerste maanden na hun vertrek dacht ik tamelijk veel en vaak aan hen. In de plaatselijke pers verschenen regelmatig reisverslagen, zodat iedereen op de hoogte bleef. Het waren gedrukte teksten, maar je kon hem eigenlijk gewoon horen praten. En lachen, want dat was altijd een belangrijk onderdeel van zijn presentatie geweest.
Maar hoe langer ze wegbleven, hoe lager de frequentie van de verslagen werd en twee maanden na hun vertrek trad er een stilte in die wat mij betreft tot op de dag van vandaag had voortgeduurd en die alleen zo nu en dan werd onderbroken door toevallige ontmoetingen met wederzijdse bekenden. Na een maand of drie, vier schijnt hij weer thuis te zijn gekomen. Onderweg was hij Lisa kwijtgeraakt aan een Zuidafrikaanse filmster, hoorde ik fluisteren.
En daar was John nu dus ineens weer. Ik zag hem aankomen in de drukke Nieuwstraat, uit tegenovergestelde richting. En het was onmiskenbaar John, zelfs nu hij niet in de gelegenheid was om het hoogste woord te hebben. Hij herkende me niet meteen. Pas toen ik nog maar een halve meter bij hem vandaan was en hij niet eens m’n richting uitkeek, zei ik: ‘John?’ Even keek hij me onderzoekend aan, maar toen wist hij het weer. Vijf minuten later zaten we achter een flinke pul bier op het terras van Monopole. En hij vertelde. Over vliegreizen en bootreizen, over wereldsteden, woestijnen, kustgezichten en sneeuwbergen, oude en jonge mensen, blanke en zwarte mensen, over IJsland en Mongolië, over Comodoro Rivadavia en Honoloeloe. Over alles en iedereen op de hele wereld. Over geweldig en fantastisch, schitterend en fenomenaal, enorm en gigantisch. Als het gesprek even haperde, vroeg ik iets en dat gaf hem dan weer voer voor nog een verhaal van twintig minuten.
Twee uur en vijf pilsjes later keek hij op z’n horloge en stond hij plotseling op. Hij gaf me een hand en mompelde iets van Elze. Voordat hij zich omdraaide, vroeg hij:
‘Met jou ook alles goed?’
Ik twijfelde even, maar nam een kloek besluit. Opgewekt zei ik:
‘Ja, wij gaan overmorgen op vakantie.’
Hij reageerde lauwtjes. Van z’n gezicht kon je aflezen dat hij het wel gehad had met al die ordinaire vakantiedoelen, zoals Frankrijk, Spanje en Italië. Hij kon nog net opbrengen om te vragen waar de reis heen ging.
“Nou’, zei ik met een glimlach, ‘we beginnen natuurlijk in Nederland. Hiervandaan gaan we eerst naar Polen, en dan reizen we door naar Rusland. Daar hopen we Moskou en Petersburg aan te doen. Vervolgens gaan we naar Denemarken, en vandaar uit naar Amerika, met name naar Californië. Op de terugweg hopen we eerst nog een bezoek aan Willemstad te brengen, en vandaar gaan we rechtstreeks naar Engeland. Ons volgende doel is Frankrijk en als we dat uitvoerig hebben bekeken, gaan we naar Zurich en Bern. Schijnen ook erg mooi te zijn. Als we daar toch zijn, gaan we ook nog even naar Wenen, en dat is al aardig over de helft naar Rome, waar we wat langer denken te blijven. Ik kijk er nu al naar uit om daar te zijn, maar dat is nog niks vergeleken bij de volgende vijf doelen: eerst naar Turkije, daarna naar Sion en Bethlehem, vervolgens naar Egypte en helemaal tenslotte naar de Sahara. En dan natuurlijk weer terug naar Nederland.’
Mijn toespraakje duurde niet langer dan een minuut of twee, een fractie van de lengte die hij nodig had gehad voor zijn verhaal. Maar nooit eerder heb ik iemand in zo’n korte tijd zo zien veranderen. De John van Monopole had in die luttele ogenblikken een metamorfose ondergaan: van die luidruchtige herriemaker en interessantdoener was vrijwel niks meer over. Met een benepen stem kon hij er nog net één vraag uitkrijgen:
‘Tsjeeeeeeeee, dat moet haast wel een wereldrecord worden….Hoe lang zijn jullie dan wel niet weg? Maanden toch zeker. Of een paar jaar?’’
Ik deed alsof ik diep nadacht en zei tergend langzaam:
‘Nou, in één dag zal het net niet lukken, maar in twee of drie toch zeker wel….’
Een gebroken man liep de Nieuwstraat uit. Hij wist alles van aardrijkskunde, maar niks van Nederlandse plaatsnamen…..
☺☺☺☺☺ ☺☺☺☺☺ ☺☺☺☺☺
diet de ridder Meijer. zegt
geweldig… heb er van genoten.
Monica Morak zegt
Heel leuk verhaal.
Sytse van der Veen zegt
Leuke ontknoping!